dinsdag 18 februari 2014

Vogels tellen

Ik ben opgegroeid met het tellen van vogels; blauwborstje, gekraagde roodstaart, wulp, sperwer. Mijn eerste stapjes zette ik tijdens een betoging voor het behoud van de Maatjes, een akkergebied nabij Essen. Mijn eerste zinnetje riep ik tijdens een protestactie tegen een open stortplaats. Ik was het kind van natuuractivisten. Mijn ouders zagen met pijn in het hart hoe de na-oorlogse economie de natuur verdrong,  haar diversiteit nekte en haar wortels vergiftigde. Ze zagen dat en stonden op. Samen met honderden anderen. Eerst individueel. Dan organiseerden ze zich, in de straat, in het dorp, in de provincie; nationaal en internationaal. Milieu-activisten voorbij de grenzen verenigden zich. Allen met een eigen, lokale agenda, maar met internationale steun. Samen sterk. De milieubeweging is ondertussen uitgegroeid tot een bijna volwaardige stem in het maatschappelijke debat. De milieulobby heeft een zekere vorm van autoriteit ontwikkeld, die ook wordt erkend door haar vijanden. Binnenin davert de milieubeweging wel eens over de nodige discussiepunten, maar die worden intern uitgevochten, en betekenen uiteindelijk een verrijking en versterking.

Gisteren wandelde ik met mijn ouders door het Turnhouts Vennegebied, een parel in zijn schoonheid hersteld door lokale, nationale en Europese steun. Een prille lentezon weerspiegelde  de zilverreiger en de blauwe reiger in het donkere water; smalle poten, sierlijke hals. Mijn ogen gleden af naar de refelectie van mijn vader, rechte rug, trotse blik, gericht op de kolonie gruto’s aan de horizon: veel bereikt. Mijn ogen ontmoetten die van mijn moeder en in de rimpeling van het water las ik geloof, haar geloof in de wereld. Ik zocht naar mezelf en het duurde even voor ik besefte dat dat vermoeide, bleke gezicht het mijne was. Een gezicht dat sprak over verloren energie, verloren jeugd, verloren strijd, verloren hoop. Een traan drupte in het water en vormde kringen van verdrongen verhalen, verhalen van een kindsoldaatje in Congo, een gefolterde revolutionair in de Egyptische woestijn, een zieke wees in een Syrisch vluchtelingenkamp, een illegale prostituee in een smerig Brussels kamertje, een Afghaanse chirurg die wordt uitgescholden voor terrorist door zijn collega’s van de Antwerpse vuilnisdienst. Allemaal verhalen die namen dragen en al die gezichten vermengden zich in de kring van mijn traan op het Turnhoutse ven. Een luide snik ontsnapte uit de dieptes van mijn zijn. De reigers vlogen op.

De hele nacht wentelde ik me in de confrontatie met mijn eigen wanhoop. Ik telde de kreten van de bosuil, tot ik zelf mee begon te roepen. En wat een opluchting dat was! Hoe zalig om mijn stem weer te horen! Vannacht realiseerde ik me hoe erg de Egyptische revolutie me heeft getekend en me het zwijgen heeft opgelegd. Hoe ik drie jaar geleden dronken zweefde op de golven van euforie en hoop, om daarna telkens harder op de grond te botsen, keer op keer, geschaafd, gescheurd, opengereten, tot mijn veerkracht op, mijn hoop leeg en mijn stem hol. Ik zat recht in mijn bed en zong, vol en luid: “Irfa3 ra’sek anta masri, anta wahid illi nazla fil midan!” Inderdaad, hoofd recht! Ik heb gedaan wat ik kon, het is niet gelukt, maar ik mag niet in zelfmedelijden blijven hangen. Want dan pas ben ik echt verloren. De strijd in Egypte stond voor mij symbool voor een totale strijd, tegen het imperialisme, het kapitalisme, tegen onbegrip en haat. En de strijd in Egypte hebben we voorlopig verloren omdat we te veel tegen waren, niet voor. Wat was ons alternatief? We hadden geen duidelijk zicht op de kaart, we werden pionnen in een spel dat boven onze hoofden werd gespeeld. We kenden het veld onvoldoende; we hadden onze vogels niet geteld.


En laat me dat nu geleerd hebben van mijn ouders. Alvorens je tot actie komt, moet je de vogels geteld hebben. Je moet weten wat je hebt, waar ze zitten, hoe ze zingen en welke machtsverhoudingen er bestaan. Elk van ons telt binnen de eigen mogelijkheden de eigen vogels. En al die kleine tellingen vormen een grote som, een sterk nummer, klaar voor de strijd. Grass root noemen ze dat. Als de instanties rot zijn, moeten we van beneden uit opnieuw beginnen en onontgonnen wegen durven verkennen. Eerlijk en open, alsof je alles voor het eerst ziet, want dan pas herken je de kiemen voor verandering. En zo stond ik deze ochtend op en keek in de spiegel. En wat ik waarnam deed me glimlachen. In dat schijnbaar uitgebluste gezicht sprankelden mijn ogen groene en grijze sterretjes. Er is hoop. In mijn ogen, in jouw ogen. We zijn de generatie van teleurstelling en burnout, maar samen zullen we dit overstijgen. Moeten we dat overstijgen, met vleugels van hoop. Elk op onze eigen manier en in onze eigen strijd, maar wetende dat we niet alleen zijn. Dat we er voor elkaar zijn. Ik ga alvast mijn vogels tellen en meezingen, in de hoop om weer te vliegen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten