Ik ben
opgegroeid met het tellen van vogels; blauwborstje, gekraagde roodstaart, wulp,
sperwer. Mijn eerste stapjes zette ik tijdens een betoging voor het behoud van
de Maatjes, een akkergebied nabij Essen. Mijn eerste zinnetje riep ik tijdens
een protestactie tegen een open stortplaats. Ik was het kind van
natuuractivisten. Mijn ouders zagen met pijn in het hart hoe de na-oorlogse
economie de natuur verdrong, haar
diversiteit nekte en haar wortels vergiftigde. Ze zagen dat en stonden op.
Samen met honderden anderen. Eerst individueel. Dan organiseerden ze zich, in
de straat, in het dorp, in de provincie; nationaal en internationaal.
Milieu-activisten voorbij de grenzen verenigden zich. Allen met een eigen, lokale
agenda, maar met internationale steun. Samen sterk. De milieubeweging is
ondertussen uitgegroeid tot een bijna volwaardige stem in het maatschappelijke
debat. De milieulobby heeft een zekere vorm van autoriteit ontwikkeld, die ook
wordt erkend door haar vijanden. Binnenin davert de milieubeweging wel eens
over de nodige discussiepunten, maar die worden intern uitgevochten, en
betekenen uiteindelijk een verrijking en versterking.
Gisteren
wandelde ik met mijn ouders door het Turnhouts Vennegebied, een parel in zijn
schoonheid hersteld door lokale, nationale en Europese steun. Een prille
lentezon weerspiegelde de zilverreiger
en de blauwe reiger in het donkere water; smalle poten, sierlijke hals. Mijn
ogen gleden af naar de refelectie van mijn vader, rechte rug, trotse blik,
gericht op de kolonie gruto’s aan de horizon: veel bereikt. Mijn ogen
ontmoetten die van mijn moeder en in de rimpeling van het water las ik geloof,
haar geloof in de wereld. Ik zocht naar mezelf en het duurde even voor ik
besefte dat dat vermoeide, bleke gezicht het mijne was. Een gezicht dat sprak
over verloren energie, verloren jeugd, verloren strijd, verloren hoop. Een traan
drupte in het water en vormde kringen van verdrongen verhalen, verhalen van een
kindsoldaatje in Congo, een gefolterde revolutionair in de Egyptische woestijn,
een zieke wees in een Syrisch vluchtelingenkamp, een illegale prostituee in een
smerig Brussels kamertje, een Afghaanse chirurg die wordt uitgescholden voor
terrorist door zijn collega’s van de Antwerpse vuilnisdienst. Allemaal verhalen
die namen dragen en al die gezichten vermengden zich in de kring van mijn traan
op het Turnhoutse ven. Een luide snik ontsnapte uit de dieptes van mijn zijn.
De reigers vlogen op.
De hele
nacht wentelde ik me in de confrontatie met mijn eigen wanhoop. Ik telde de
kreten van de bosuil, tot ik zelf mee begon te roepen. En wat een opluchting
dat was! Hoe zalig om mijn stem weer te horen! Vannacht realiseerde ik me hoe
erg de Egyptische revolutie me heeft getekend en me het zwijgen heeft opgelegd.
Hoe ik drie jaar geleden dronken zweefde op de golven van euforie en hoop, om
daarna telkens harder op de grond te botsen, keer op keer, geschaafd, gescheurd,
opengereten, tot mijn veerkracht op, mijn hoop leeg en mijn stem hol. Ik zat
recht in mijn bed en zong, vol en luid: “Irfa3 ra’sek anta masri, anta wahid
illi nazla fil midan!” Inderdaad, hoofd recht! Ik heb gedaan wat ik kon, het is
niet gelukt, maar ik mag niet in zelfmedelijden blijven hangen. Want dan pas
ben ik echt verloren. De strijd in Egypte stond voor mij symbool voor een
totale strijd, tegen het imperialisme, het kapitalisme, tegen onbegrip en haat.
En de strijd in Egypte hebben we voorlopig verloren omdat we te veel tegen
waren, niet voor. Wat was ons alternatief? We hadden geen duidelijk zicht op de
kaart, we werden pionnen in een spel dat boven onze hoofden werd gespeeld. We
kenden het veld onvoldoende; we hadden onze vogels niet geteld.
En laat me
dat nu geleerd hebben van mijn ouders. Alvorens je tot actie komt, moet je de
vogels geteld hebben. Je moet weten wat je hebt, waar ze zitten, hoe ze zingen
en welke machtsverhoudingen er bestaan. Elk van ons telt binnen de eigen
mogelijkheden de eigen vogels. En al die kleine tellingen vormen een grote som,
een sterk nummer, klaar voor de strijd. Grass root noemen ze dat. Als de
instanties rot zijn, moeten we van beneden uit opnieuw beginnen en onontgonnen
wegen durven verkennen. Eerlijk en open, alsof je alles voor het eerst ziet,
want dan pas herken je de kiemen voor verandering. En zo stond ik deze ochtend
op en keek in de spiegel. En wat ik waarnam deed me glimlachen. In dat
schijnbaar uitgebluste gezicht sprankelden mijn ogen groene en grijze sterretjes.
Er is hoop. In mijn ogen, in jouw ogen. We zijn de generatie van teleurstelling
en burnout, maar samen zullen we dit overstijgen. Moeten we dat overstijgen,
met vleugels van hoop. Elk op onze eigen manier en in onze eigen strijd, maar wetende
dat we niet alleen zijn. Dat we er voor elkaar zijn. Ik ga alvast mijn vogels
tellen en meezingen, in de hoop om weer te vliegen.