Zes jaar
geleden schreef ik het boek Thuis in de islam. Een ode aan de Koran, de Boodschapper,
het geloof en het leven. Nog altijd kom ik elke dag thuis in mijn gebed. Nog
altijd is het leven voor mij een dagelijks thuiskomen. Maar wat is thuis? Een
thuis is dynamisch en contextueel gebonden. Het is de plek die mijn
herinneringen herbergt, het is de oranje gloed op mijn door groottante geweven
bedsprei bij zonsopgang, het is het litteken dat mijn dochtertje ooit kraste in
de scheefgezakte houten voorpoort. Maar thuis is ook veel meer dan dat. Thuis
is waar ik mezelf kan zijn. Thuis is waar ik mezelf ben. En tussen die twee,
kunnen en zijn, ligt een immens verschil.
Na jaren
van omzwervingen, prikken, bloeden,
likken, vallen en opstaan, weet en voel ik wie ik kan zijn. Ik ben geen vreemde
voor mezelf. Bij mezelf kan ik mijn ware ik zijn. Kan. Dat betekent niet dat ik
dat ook ben. Niet altijd althans. Eigenlijk slechts op die zeldzame momenten
waarin ik mediteer, bid en schrijf. Of wanneer ik met de kinderen een sprookje
beleef en doorleef. Mijn kinderen zijn mijn spiegel. Ze confronteren me
dagelijks met hoe ik wil zijn: ik wil mezelf zijn, altijd en overal. Alleen
door mezelf te zijn, ben ik. Wezenlijk, integer, echt. Goddelijk.
Maar hoe
kan je jezelf zijn in een context waarin je steeds moet vechten? Het leven is
een strijd en je moet sterk zijn. Dat onthouden we van de schoolbanken. Maar is
dat wel zo? Moet het leven een strijd zijn? En moeten we altijd sterk zijn? De
vuistjes van mijn oudste dochter verharden zich wanneer ze naar school
vertrekt, zich voorbereidend op de competitie van toetsen, winnen en liever de
dader zijn dan het slachtoffer. Haar schouders hangen uitgeput ingezakt wanneer
ze thuis komt, thuis, waar ze heel even zichzelf kan zijn, om morgen weer als
figurant te spelen in een spel waarin ze zich van zichzelf vervreemdt.
Versterkend? Hoe sterk is ze als ze zichzelf niet meer mag en kan zijn?
Ze mag geen
fouten maken, want dat is een teken van zwakte, van afwijking zelfs.
Concentratiestoornissen. We zijn rationele wezens en fouten zijn irrationeel,
niet menselijk. Ze is 7 jaar en ze werkt tegen de tijd. Tien oefeningen op een
minuut. Niet ingevuld is fout. Tegen de tijd? Dat is zo tegennatuurlijk.
Kinderen hebben de gave om in de tijd te leven, en die pakken we hen
gewelddadig af. Vanuit hun grenzeloze tijdloosheid sleuren we hen naar het
tijdperk van zandlopers, klokken, alarmen en verstikkende grenzen. Geen
antwoord is fout. Stilte is zwakte. En zo kneden we hen tot schreeuwende slaven
van het materialistische rationalisme. De op voorhand verloren strijd tegen
stress als verscheurende identiteit. En om te mogen ontstressen moet je eerst
binnen de zestig seconden tien op tien hebben behaald. Dan krijg je een
sticker, erkenning, een toekomst.
Met lede
ogen zie ik dit gebeuren. In plaats van mijn dochter hiervan te beschermen,
zoals een liefhebbende ouder beoogt te doen, breng ik haar dagelijks in gevaar.
Want zo is de wereld nu eenmaal, en ik moet haar harden. De school zal haar
voorbereiden op de realiteit. Maar die realiteit is zo fictief! Die realiteit,
die creeren wij! En gestaag doe ik mee aan het consolideren van een realiteit
waarvan ik mezelf en mijn kinderen wil beschermen. Mijn kinderen, alle
kinderen, hebben het recht om te zijn wie ze zijn. Te mogen zijn. Te kunnen
zijn. Te zijn. En om hen dat recht te garanderen, moet ik eerst bij mezelf
beginnen. Ik hoef me niet te isloleren van de maatschappij. Ik hoef geen schim
te worden in de mistige periferie van het leven. Ik moet alleen mijn zintuigen
en hart openen voor alternatieven. En om dat te kunnen doen, moet ik mezelf
zijn. In alle eerlijkheid en openheid. Vrij van angst en tijd. Vrij om thuis te
zijn bij mezelf.
De
zoektocht naar mijn thuis is al lang geleden begonnen, al toen ik als kind uit
mijn tijdloze thuis werd verjaagd door het spook van de tijd. Het wordt tijd
dat ik weer thuis kom. Thuis bij mezelf.