donderdag 2 mei 2019

Over (-) leven

Precies een jaar geleden ging het licht uit. De lente stond aan de deur, maar ik kon niet opendoen. De winter en duisternis hadden me gegijzeld in ketenen van angst. Ik kon niets meer. Alleen nog bibberen en huilen. Slapen durfde ik niet meer, omdat de nacht me meesleurde naar de hel van conflicten, oorlogen en genocides. ’s Ochtends brandden mijn uitgeputte spieren en gewrichten van de pijn van een tevergeefse vlucht. Want echt vluchten ging niet meer. Decennia lang had ik gevlucht en gerend, alleen op het yoga- of gebedsmatje stond ik stil. En dan zag ik het, heel helder, maar van zodra ik weer opstond, liep ik verder. Want er was geen alternatief. Toch? Dat deden de media en het beleid me geloven. Hoewel ik diep in mijn hart gewoon wist dat het anders kon. Maar ik had de energie niet om me daarin te verdiepen. En ik voelde me zo alleen, zo helemaal niet gedragen. Doorgaan was eenvoudiger.

Tot mijn lichaam het begaf. Hoewel, zelfs toen bleef ik vechten. Het brein geeft zich niet zomaar gewonnen. Jaren van fysieke pijn had ik verdrongen. Wat je geen aandacht schenkt, bestaat slechts in de marge. Zelfs een premature bevalling, bijna drie jaar geleden, had me maar even tot stilstand gedwongen. Adam bracht me de boodschap van een helende ademhaling. Maar de politiek zorgde ervoor dat ik al na enkele uren terug moest gaan rennen en naar adem snakken. Als een melkkoe wiens kalfje haar was ontrukt, met doodsangst in de ogen, verloren en ontzield. Ik had geen keuze, het was over-leven. 

Overleven, zo beschreven de deelneemsters aan de workshop ‘islamofobie’, precies een jaar geleden, hun leven. Als moslim en vrouw, en vooral met migratieroots, voelden ze een voortdurende maatschappelijke angst voor hun leven en dat van hun kinderen. Als moslim en vrouw - me bewust zijnde van mijn eigen witte privileges - herkende ik die gevoelens. Dat ze zo expliciet benoemd en gedeeld werden, was voor mij een eye-opener. Een leven in angst is geen leven. Ik moest de angst in de ogen kijken. Maar daarvoor moest ik eerst mijn ogen zuiveren. Maandenlang stroomden de tranen. Ik zag de weg niet meer. Ik kon niet meer lopen. Alleen nog stilstaan. 

En die stilte hervond ik stilletje aan mijn wortels. Het was en blijft een proces van lange -en diepe - adem. Met elke windvlaag val ik nog om. Maar ik kom ook telkens sterker in mijn eigen kracht. De kracht die ik nodig heb om mijn eigen demonen te aanschouwen. Vluchten noch vechten. Louter kijken en ademen. Soms lossen ze plots op, als een zeepbel. Soms blijven ze spoken. Mijn heel persoonlijke demonen weerspiegelen de maatschappelijke demonen. Het persoonlijke is politiek. Zelfs het meest intieme is politiek. Mijn lichaam is politiek. 

De maatschappij had me vervreemd van mijn eigen lichaam, van mijn eigen vrouwelijkheid. Altijd maar moest ik me als vrouw vermannen, zelfs  tijdens het meest vrouwelijke dat een lichaam kan doen: bevallen. Zo snel en efficiënt mogelijk, rationeel en medisch ook – laat je vooral niet deinen op weeëngolven die het rationele overstijgen, blijf maar in je hoofd in plaats van in je buik. En toch bleek mijn intuïtie vier keer in mijn leven sterker dan mijn hoofd en weigerde ik met mijn bevallingen elke medische interventie.  Vier keer in mijn leven verbond ik me met de oerkracht van de baarmoeder. Ik hoorde haar, ik voelde haar, ik was haar. Al Rahiem in mezelf. God in mij. En tevens gedragen door God, verbonden met de eerste cel, de oorsprong van onze ademhaling, via de navelstreng van de mensheid. Dé mensheid, samen Eén. 

Een te revolutionair inzicht voor ons neo-liberale kapitalistische systeem. Want het doorprikt niet alleen de mythe van het geloof in het louter materiële, maar ook dat van het monopolie van het individuele ik, van het dualistisch denken in ik versus de ander, van man versus vrouw, van wij versus zij, van ontwikkeld versus onderontwikkeld, van beschaafd versus barbaars, van halal versus haram. Teruggaan naar mijn vrouwelijke kracht, deed me inzien dat er een alternatief is. Dat het anders kan. Dat we de dualiteit kunnen overstijgen en er werkelijk zijn voor elkaar, vrij van angst. In vertrouwen.

Sinds een jaar ben ik thuis. De meeste dagen kruip ik diep weg in mijn cocon, te kwetsbaar om uit te vliegen. Te veel pijn ook. Oh, die pijn. Een scheurende pijn in elke cel van mijn lichaam. Soms is ze draaglijk. Dan begeef me naar buiten, verbind me met de mensen rondom me, aanhoor hun verhalen, doorprik hun maskers en aanschouw hun uitputting en pijn. Een maatschappelijke pijn. Maar we moeten verder. We staan er immers alleen voor. Toch? Of niet? Ergens voelen we allemaal dat het zo niet verder kan. Dat dit systeem een aanslag is op onze natuurlijke bronnen, ons lichaam, ons welzijn, onze menselijkheid. We putten onszelf en onze omgeving volledig uit en vervreemden ons zo van elkaar en van onszelf. Die vervreemding voedt angst. En angst voedt vervreemding. De ratrace van de angstcultuur. Valt die nog te stoppen? 

Ja. Als we de moed hebben om stil te staan. Om te kijken en te luisteren, onszelf te leren ontdekken in de ogen van de ander en zelf een spiegel te zijn voor de mensheid. Als we durven te leven in het besef van het eigen kleine ik, in het besef dat er maar één wij is. Als we ons kwetsbaar en open durven opstellen. Als we ons durven laten gedragen worden en bereid zijn die vreemde ander te dragen. Alleen dan kunnen we de lente en het licht binnenlaten en in vertrouwen leven in plaats van angstig over-leven. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten