maandag 6 mei 2019

Baar-moeder (hoofdstuk 2)

Vanuit het vulkanisch gesteente borrelt het water op, alsof de vijver vanuit het diepste van zijn buik lacht, zingt, vertelt. Ondergrondse verhalen, die ik niet kan vatten. Op het tengere waterdrieblad hangt een grijsbruine cocon. Schijnbaar levenloos. Was het de wind of bewoog het uit eigen wil? Het harnas barst en het binnenste wordt naar buiten gekeerd. Eerst nog doorzichtig fragiel, engelachtig week. De zon verwarmt en een briesje droogt. Alsof nevels wijken, sluiers worden opgeheven. Zijden haartjes op het onderlichaam, dat zich uitrolt, te traag om het proces waar te nemen, wij kunnen slechts het resultaat zien. Ogen blinken op, pupillen weerkaatsen de zon. De pootjes eerst nog krampachtig rond de inmiddels veel te kleine cocon. Onder de ogen klopt het hart bloed naar de vleugels, elke slag voller en gouder. De pootjes verroeren zich, een enkele laat los, de wind kietelt de voetjes. En al dit gebeurt in stilte, in harmonie met de zang van de bron, de schittering van de zon, de streling van de wind. Vanuit een allesoverheersende stilte, een allesvullende leegte. Dit is magie! Het speelt zich voor mijn ogen af, maar ik vat het niet. Het is er, en tevens lijkt het een droom. Het leven is niet gestopt, het gaat gewoon verder. De roodborst in het nestje in de lork naast de vijver blijft af en aan vliegen met insecten voor de piepende jongen. De kikker kwaakt zijn stem schor. De schaatsrijders dansen op het lied van het water. En toch is er iets wezenlijk veranderd. De libelle opent de vleugels, laat ze drogen, plast, kust met een innige omhelzing haar cocon, haar verleden, ten afscheid en vliegt op, niet haar toekomst tegemoet, maar helemaal opgaand in het heden. Heel eenvoudig. In volle vertrouwen. Omdat het zo moet zijn. De hergeboorte. 

Misschien kan ik stellen dat de voorweeën van mijn hergeboorte ongeveer een jaar geleden zijn aangevangen. Een hergeboorte begint altijd met een crisis. Met het gevoel van gevangenschap, van niet verder kunnen, van niet eens weten waarheen. Een dolen, een zich terugtrekken in een cocon van vertrouwdheden, een illusie van veiligheid. Zo voelde ik me ook. Veilig in mijn beperkingen, nooit voldaan, wetende dat er in elk van ons een prachtige libel schuilt, maar tevens bang om die te ontmoeten en uit te vliegen. Ongekende horizonten tegemoet. Met dat gevoel stond ik een jaar geleden aan zee. 

De schuimtongen van de golven waren de enige wolkjes aan een verder staalblauwe hemel, die als een gewelf reikte tot aan einders opgaand in een eindeloze watermassa. De wind blies vrij, als wilde hij mijn gevoel van gevangenschap op scherp stellen. Het licht van de middagzon verbleekte mijn zicht op de zinderende horizont, waardoor die, samen met mijn gedachten, in nevelslierten opging, om op de golvenkoppen aan mijn voeten te worden neergesmeten en mij te verblinden in een duisternis aan onderdrukte verlangens. Naar daar, voorbij de nevels. Naar daar, waar échte wolken kastelen bouwen. Naar daar, waar de zon schaduwen werpt. Schaduwloos naakt stond ik op het strand. De zee wiste mijn voetsporen en verdoofde mij voor wat zou komen. Ik was me bewust van een nu dat ik niet vatten kon, of durfde. Een verbeeld nu dat ontstond in mijn herinneringen en angsten, dat me verlamde en ketende. Mijn voeten zakten steeds dieper weg in het zand. Ik zou nooit over het water lopen, ik had geen energie meer om te geloven. Mijn geloof gaf ik af aan de baren van het leven en de dood, aan eb en vloed. Tranen welden op en smoorden mijn stem. Ach, geen geluid kon woorden dragen in deze betekenisloosheid. Had het nog zin er iets over te zeggen of zelfs maar te denken? Kon ik mijn onbegrensde kooi niet beter aanvaarden? Me overgeven aan de getijen en me bevrijden van de illusies van wolk en nevel? Ik zuchtte en ploeterde mijn voeten los uit het zand. Naar nergens, ver weg. 

Het was niet zozeer het geloof op zich dat ik verloren was, maar de beleving ervan. Ergens diep in mij borrelde nog een bron van onvoorwaardelijk vertrouwen, maar ze ontsproot niet. Ik kon mijn dorst er niet aan lessen. Ik kon de nectar niet delen. Er was geen verbondenheid meer. En laat religie, religiare, nu net verbinding zijn. Het geloof, en met name de islam, is in deze overgerationaliseerde, overge-jalil-iseerde maatschappij gereduceerd tot een theorie, een zich dogmatisch houden aan bepaalde regels. De diepgang is verloren, de mystiek, de poëzie, de vrouwelijkheid, de pure schoonheid. Schoonheid wordt geinterpreteerd als een klinische properheid, een strak patroon van meetkundige vormen. De diepgang moet gemeten en bewezen worden. Wat niet gevat kan worden, bestaat niet. De oproep tot een moderne of rationele islam bezorgt me koude rillingen. De islam wordt al veel te rationeel beleefd! In de ratio is er geen plek voor rahma, voor barmhartigheid, voor de baarmoeder, wel in het hart. Ik heb het ook niet over een flower power beleving van de islam, alleen vanuit het hart. Het is net die tweedeling die alweer heel erg rationeel is, alsof hart en ratio, yin en yang, jamil en jalil, twee aparte werelden zijn die gescheiden moeten blijven. 

Jamil en jalil, baarmoeder en baarkracht, kunnen niet zonder elkaar bestaan. De een heeft de ander nodig. Een baarmoeder heeft kracht nodig om te kunnen baren en zonder baarmoeder kan kracht niets doen. Samen vormen ze een éénheid. Dat inzicht mist zo vaak in de beleving van vele mensen, al dan niet gelovig. Dat gemis vrat aan me, zoog me leeg. Tot er alleen nog een zwaar vraagteken overbleef. Tot ik te stijf werd om nog door de knieën te gaan in overgave. Tot ik te triest werd om nog te stralen in gebed. Het was ramadan toen ik stopte met bidden - en dus ook niet vastte. Op een dag vroeg mijn man me voorzichtig wat me weerhield om mee te bidden. Ik antwoordde dat ik de mystiek miste, de spiritualiteit, en dat ik me niet thuis voelde in de dominante beleving van de islam. Zoals wel vaker, mijn man werkt in digitale communicatie, zat hij op dat moment achter zijn computer. Hij vroeg Sheikh Google om advies door de zoektermen 'islam', 'spiritualiteit' en 'België' in te typen. Daar openbaarde zich een uitnodiging voor een family retreat in de Ardennen met een grijze man met groene tulband en een vreemd muziekinstrument in de handen. Hij keek ons grijnzend en onderzoekend aan. Ik knikte. We gaan. En als het niet meeviel, zouden we gewoon gaan wandelen. 

We kwamen aan op het moment van het gebed. Kleurrijke tapijten, een briesje dat een regenboog aan sluiers deed golven over een palet aan huidtypes, kleuren en rimpels. Ik gaf me over aan de buigingen, dankbaarheid stroomde door mijn aders en heelde mijn cellen. Vier dagen intensief samenzijn. Niemand bevroeg me op wie ik was, wat ik deed, waarom ik hier was. Ik stelde ook geen vragen. We luisterden en vertelden vanuit een niveau dat het louter rationele oversteeg, het waren onze zielen die spraken. Geen maskers. Diepgang. Een naaktheid die niet kwetsbaar was, want een oeverloos vertrouwen bedekte ons. Het was mijn eerste stap op het pad, op de tariqa. Een pad dat we bewandelen op blote voeten, alle zintuigen open, aardend. Verbonden van wortels tot kruin, van de ruimte onder ons tot boven ons. Het zelf als episch centrum en tevens als niets. Ik was thuis. Veertien jaar na mijn thuiskomen in de islam opende zich de deur naar de kern van het geloof. Ik was gastvrouw en gast tegelijkertijd. Ik verwelkomde en werd welkom geheten. In een continue dynamiek van in-en uitademing, van dag en nacht. Het was yoga en islam, het was humanisme, het was fundamenteel mens zijn. 

En het is elke dag opnieuw mens worden. Elke nacht ruimte maken voor mijn menselijkheid. Het is geen afgewerkt verhaal, maar een permanent schrijven. Me verwonderen en verwoorden. Creëren vanuit die verwondering, vanuit aanwezigheid. En zwijgen, veel zwijgen. Om te kunnen luisteren. Hoe snel staan we klaar met (voor)oordelen, verwachtingen. Hoe vaak ontnemen we onszelf de heldere magie van inzicht, door te kijken vanuit wazige brilglazen van vroegere ervaringen, mislukkingen, angsten. Of vanuit maatstaven die de maatschappij ons oplegt en die we vaak internaliseren. En al dit beperkt ons, ketent ons, verblindt ons voor wat mogelijk is. Vandaag, op mijn veertigste verjaardag, en een dag na de hergeboorte van de libel, heb ik beslist een jaar thuis te blijven. Er te zijn. Me te laten ontpoppen, mijn fragiele vleugels over te geven aan de zon en de wind. Zonder iets te verwachten. En ooooh, wat is dat moeilijk! Want al meteen dondert er een kakafonie aan demonische stemmetjes doorheen mijn hoofd. Niets doen? Je moet je nuttig maken! Zitten en dan, wachten, waarop? Wat zal je dik worden van al dat nietsdoen! Je gaat een programma opmaken, grote kuis in huis, minstens een roman schrijven, een moestuin aanleggen! De stemmen worstelen zich doorheen mijn hersenen, zetten alle knoppen op alarm, en ik spring en dien. Kleren strijken - heb ik nooit gedaan, maar nu moet ik mijn tijd zinvol benutten! De tienduizend-stappen-app op mijn gsm downloaden, vooral blijven bewegen, niet stilzitten, ondanks de brandende pijn in mijn lichaam! Ik aanschouw dit alles en kan er niet aan weerstaan. Mijn lichaam geeft aan dat het wil schommelen op het ritme van het zijn, maar mijn ego, dat zich als een geest voortdurend transformeert van gekwetter naar gedaver naar gepreek en gebod, ontrukt me uit de baarmoederlijke bescherming van dat zijn, en gooit me in de mallemolen van het niet aanwezig zijn, waar ik me krampachtig probeer vast te klampen aan zielloze geraamtes van illusies, driften en verlangens. Ik zie het gebeuren, maar ben slaaf aan mijn angst om mezelf te verliezen in het louter zijn. Nochtans is dat zijn het enige wezenlijke, de enige realiteit. Hoezeer ik me daarvan ook bewust ben, er gaapt een kloof tussen het besef en het beleven. 

Die kloof kan overbrugd worden, we kunnen vrij zijn van gebondenheden en één in verbinding. Die vrijheid beleven, dat is het doel van ons leven. Religie, ook yoga is in die zin religie, is daarvoor een instrument. Religie als zijnde verbinding. Niet als zijnde een opsomming van verplichtingen en verboden. Verbonden zijn betekent niet dat ik dan niets meer doe, dat ik zweef. Integendeel. Verbonden zijn betekent dat ik vanuit mijn aanwezigheid beweeg, helemaal geaard en gegrond. Het is een beweging die niet voorkomt vanuit een streven, maar vanuit de stilte zelf. In de yoga wordt er gesproken over een keuzenloos bestaan. Niet ik maak keuzes, maar het leven kiest voor mij. Dit is het principe van 'maktub' in de islam. Mijn beweging staat geschreven, net zoals de rotatie van de sterren. Dit inzicht is niet te bevatten door het ego, want het ego waant alles te kunnen controleren, als de ruiter op de ezel. Laten we ons berijden, beteugelen, dan zijn wij de ezel. Dierlijk balkend en kakkend. Maar we zijn mensen, en om onze menselijkheid te kunnen beleven, mogen we ons niet laten meeslepen door het ego. Het ego is louter overleving, het geeft gevaar aan en doet ons genieten. We hoeven het niet te onderdrukken en asceet te worden, maar we mogen ons er niet door laten bepalen en binden. Dat is échte vrijheid! Elk levensbeschouwelijk pad biedt manieren aan om te oefenen om die vrijheid te bereiken. In de islam is het een levenswijze. Door te vasten leer je impulsen te weerstaan van onmiddellijk de honger te willen stillen. Honger, niet vanuit noodzaak maar vanuit vrijheid, creëert stilte. Stilte is een voorwaarde om je te kunnen verbinden. Door te bidden doorbreek je de dagelijkse sleur van een materieel bestaan. Het is een oefening is overgave, in onvoorwaardelijk vertrouwen. 

Ramadan staat voor de deur en mijn ego is naarstig op zoek naar argumenten om het vasten niet te hoeven ondergaan. Vorig jaar was het louter een strijd. De voorgaande jaren vastte ik ook niet, omdat ik zwanger was of borstvoeding gaf. Ook nu nog drinkt Adam bij me. Zijn zussen en broer heb ik elk twee jaar borstvoeding gegeven, maar bij Adam lukt het me niet om af te bouwen. Hij zuigt zich aan me vast, wil niet lossen, en ik laat het ook toe. Stoppen met borstvoeding is ook een einde aan de baarmoederlijke baby-moeder relatie. En daarvoor blijk ik nog niet klaar. En Adam evenmin. Omdat ik hem de ruimte niet geef en hij die ruimte niet opeist. We versterken elkaar in onze wederzijdse afhankelijkheid. En toch hunkeren we elk naar ademruimte. Bij mij uit zich dat in fysieke uitputting. Bij hem in eczema. Ik ben dan wel fysiek bevallen, maar toch voel ik me nog altijd zwanger. Alsof ik Adam nog niet als een op zichzelf levende ziel beschouw. Adam en Eva, nog één ziel. Zo zijn ze ook geschapen, min nafsin wahidin, vanuit één ziel. Ze werden geschapen vanuit de Eenheid, om uiteindelijk terug te keren naar die Eenheid. Ondertussen zijn het twee aparte individuen, elk op een eigen reis, een pad dat ze weliswaar hand in hand bewandelen, maar verschillend ervaren. Een reis waaruit ze elk de nodige levenswijsheden halen om zichzelf te leren zien in de ogen van de ander. Om zichzelf te leren kennen, zich met zichzelf te verbinden, om zo de ander te leren kennen en zich met hem te verbinden en in de dynamiek van de spiegeldans tot de Ene te komen, in één-voud. 

Ik hou van eenvoud. Ik drink graag thee. Sloten thee. Het liefst pure biologische groene thee met een eenvoudige earl grey smaak. Ik heb het niet zo voor de geurige smaakpaletten van yogi-thee. Met de levensspreuken die daaraan vasthangen heb ik een haat-liefde verhouding. Soms zijn ze op het pathetische af, soms zit er een waarheid in. Eén spreuk, die ik maanden geleden opdronk, blijft nazinderen. Het was iets in de aard van: Eerst kennis van jezelf, dan liefde voor jezelf, dan vertrouwen in jezelf. Dat klopt wel. Kennis gaat veel verder dan het rationele, weten wat je zwaktes en sterktes zijn, je vaardigheden en valkuilen. Het gaat ook over je demonen en engelen in de ogen durven kijken, je eigen bodem durven aftasten en je durven geven aan de koppen van torenhoge golven. Het gaat over de kennis van leven, en leven is nooit geïsoleerd, het is een deeltje van een geheel. Pas dan kan je jezelf liefhebben, geen egoïstische liefde, noch een altruïstische. Het is een allesoverkoepelende liefde, een liefde die zowel jezelf als de ander bevat. Liefde kan niet opgesplitst worden, want dan is het geen liefde meer. Liefde stroomt en schept leven. 

De overgang van kennis naar liefde is een pijnloos afscheid nemen van de cocon van de zelfkennis en een bibberend onderzoeken van de liefde. Met veel schroom, blozend en maagdelijk onervaren. Niemand kan je daarin onderwijzen, behalve het leven zelf. Maar om die lessen te kunnen horen, moet je innerlijk stil zijn. Oh, wat blaten en blèren die stemmen in mijn hoofd! En toch is het soms écht stil, het is een allesomvattende stilte. Niet de dreigende stilte tussen de bliksemschicht en de donderslag. Niet de sluipende stilte na een ruzie. Noch de beloftevolle stilte na het ritselend openen van een reep chocolade. Het is een stille stilte, vrij van associaties en bijvoeglijke naamwoorden. Het is de stilte waarin alles vervat zit. Het is God. En God is liefde. God kennen kunnen we nooit, God is niet kenbaar. God liefhebben, daarnaar snakt elke minnaar. En ik bemin, ik bemin. Het is geen materialistisch of seksueel beminnen, het is het laven van de dorst aan de oorsprong aller bronnen. Soms, wanneer ik yogales geef en helemaal onderduik in de stroom van geven en ontvangen, dan voel ik louter liefde. Ik heb de mensen op hun matje lief, ik heb mezelf lief, ik heb de wereld lief. Net zoals ik momenten heb dat ik Adam kus en in die liefdesstroom tevens alle kinderzieltjes van de wereld kus. Tot ik weer afgeleid word en me afscheid van de stroom. Dan ben ik een drenkeling in het kolken van mijn gedachten. Dan is er slechts overleven en is er geen liefde meer. Ook geen zelfliefde. Alleen een zelfbehoud. Een dierlijke overlevingsdrang, slaven van de strijd. De maatschappij en het individu zijn elkaars spiegel. En wat we in die spiegel zien, is lelijk. 

We leven in een angstmaatschappij, onze gezichten verwrongen van de strijd. Geen nobele en voedende jihad, maar een duivelse fast food jihad. Mensen strijden om de eigen privileges te behouden en te vergroten of om privileges te verkrijgen. Mijn land, mijn overtuiging, mijn pensioen, mijn grenzen, mijn groene zone, mijn kinderen, mijn voetbalclub, mijn welzijn, mijn me-time. Allemaal opgesplitst en afgescheiden. En mijn strijd moet snel resulteren in mijn gewenste uitkomst. En daarvoor smeed ik louter allianties met andere opportunistische ego's die me op dit moment goed uitkomen. Er is geen visie, er is geen samenhorigheid, er is geen menselijkheid. Neo-liberale ego's teren op afscheiding. Ze houden ervan hun drager te ontmenselijken, om hem op die manier afhankelijk te maken aan de onbegrensde gulzigheid dat het ego typeert. Het ego is de slavendrijver van de ziel. Ik ben vaak zo intriestig en eenzaam wanneer ik in een groep mensen vertoef. Ik begreep nooit waarom. Maar nu zie ik het wel. Wanneer ik nabij een getormenteerd ego ben, dan zie ik diens zielenpijn. Het is een helse pijn. In zijn ogen zie ik de monsters van zijn, maar ook mijn, innerlijke hel. Een hel als een lange pijp waarin de ziel steeds verder afglijdt, met hier en daar een venster op het paradijs, op wat zou kunnen zijn, een venster waarvan de scherven de wonden telkens opnieuw openrijten. Sommige mensen sluiten gewoon de ogen, in een poging zich af te sluiten van hun werkelijkheid. Ze houden zich vast aan fast food illusies, aan bellen van consumptie, seks, of prestige, die met de minste vingerprik uit elkaar spatten. Om dan verder af te glijden, de diepte in, naar de kolkende lava van de ondergrond. Anderen durven op een bepaald moment hun eigen hellevuur te aanschouwen, want alleen met geopende ogen kunnen ze een uitweg vinden. Zij die met de kop in de modder verder leven, zullen moeten wachten tot de dood hen de ogen opensplijt. 

Of ik geloof in hel en paradijs, vroeg iemand me onlangs. Oh ja, meer dan ooit, en we zijn zelf de poortwachters. Hiermee wil ik de miserie waarin vele mensen leven niet minimaliseren of toedichten aan hun eigen verantwoordelijkheid. Ook dit is een maatschappelijk gegeven. In een wereld waarin alles oppervlakkig, vervangbaar, snel en chaotisch is, is er weinig helderheid. En net helderheid is nodig om te kunnen kijken, om de eigen ziel te ontmoeten onder de lagen van troebelheid, om het licht te kunnen zien in de maatschappelijke koker. Elke foetus ontvangt een zuivere ziel, het geboortekanaal is het begin van de tunnel die de baby afscheidt van het geheel, om dan op te groeien, in heimwee naar de liefdevolle bescherming van de baarmoeder. We zoeken die in de armen van ouders, van vrienden, van geliefden, we zoeken die in geld, carrière, macht, in eten, seks, geweld, in moskeeën, kerken en op yogamatjes. Allemaal fata morgana's zolang we ronddwalen in de afscheiding, zolang we ons niet volledig bewust zijn van het geheel en daarnaar leven. 

En daar ligt de reden waarom ik Adam nog niet helemaal gebaard heb. Uit angst om hem af te geven aan het doolhof van het leven. En daar ligt mijn eigen proces. De derde opdracht op het thee-etiketje: vertrouwen. Want het leven is nu eenmaal een test, het is de hel waardoor we moeten wroeten om weer thuis te komen in het paradijs hier op aarde. En iedereen komt thuis, ooit en ergens, wanneer er geen tijd en ruimte is. Daarop moet ik vertrouwen. Maar mijn vertrouwen is nog heel ver weg. Omdat ik nog niet voldoende liefheb. Liefhebben zonder iets te verwachten. Zonder angst. Zonder voorwaarden. Uiteraard heb ik mijn kinderen lief, ze zijn mijn zonnetjes, mijn sterren. Maar ergens blokkeert angst die onvoorwaardelijke liefde. De liefde die een pas bevallen moeder overspoelt van zodra haar huid die van haar baby vindt terwijl de navelstreng hen nog heel even verbindt. Als een volmaakte levenskring, de liefde die door elk apart hart stuwt en die via onze bloedbanen en de navelstreng zichzelf vindt in het hart van de ander. Het doorknippen van de navelstreng, is tevens het doorknippen van die liefdesstroom. En zo gaat elk van ons met liefdesverdriet door het leven. De ene verdringt het verdriet, de andere verdrinkt het, nog een andere verzuipt het. Maar het blijft. Het is ons lot, zeg maar, om die liefde te vinden daar waar de ruimte om gevonden te worden is opgeheven, ooit, op een moment vrij van tijd. 

Maar in deze maatschappij dringt de tijd. Tijd is geld, is macht, is ego. In het klassieke systeem van een ziekenhuisbevalling krijgt een pasgeboren baby amper de tijd om de cirkel van het leven te ervaren op de borst van de moeder. Een pas bevallen moeder moet meteen verder, de navelstreng doorknippen, die moederkoek eruit persen, cijfers over gewicht en lengte incasseren, naam geven, ruimte maken voor de volgende persende moeder. Aan de lopende band. Een product, of een batterij-koe. Je hebt niets te zeggen, alleen maar te loeien. En loeien deed ik. Moederziel alleen en verloren. Met Lina's geboorte lag ik stemloos en gebonden aan een monitor om de weeën op te roepen, terwijl de baby in mij aangaf dat ze nog wat tijd nodig had, maar tijd was er niet. Met Nora's geboorte luisterde niemand naar mijn loeien, ik moest mijn beurt op een plekje afwachten en op mijn tanden bijten, en ik baarde Nora in de gang van het ziekenhuis. Met Harouns geboorte, vijf weken te vroeg, kon mijn man niet overkomen uit Egypte, want de tweede of derde of vierde golf van de revolutie had het vluchtverkeer platgelegd en de tijd tikte verder. Ik had alleen zijn foto in de hand. Een foto die mijn weeën verslonden en verscheurden. Met Adams geboorte, tja, loeide ik mee op het loeien van de ziekenwagensirene en werd me mijn baby ontrukt nog voor ik zijn huid op de mijne kon voelen. Net als het kalf van een batterij-koe dat meteen wordt weggenomen om te fokken voor de slacht. Alles snel. Alleen op het toppunt van mijn barensweeën oversteeg ik de beperkingen die me werden opgelegd. Vier keer in mijn leven was ik niet langer Eva. Ik was niets en alles. In het diepste van mijn vlees was ik tevens licht. Volledig verankerd in mijn eerste chakra stroomde het bewustzijn van de zevende chakra, mijn kruin in mijn stuit, alle chakra's verenigd in de golven van het baren. En daar, in die stroming, ontmoette ik alle moeders doorheen tijd en ruimte, alle leven, de oerkracht. Het ik was van geen tel meer. Er waren alleen nog de baarmoeder en de baarkracht en ik leste mijn pijn aan de bron van alle creatie. Pijn loste op in liefde. Ruimte en tijd waren illusies. 

Soms lijkt de tijd even stil te staan, dan is er geen tijdbesef.  Dan waan je je op elke plek van de wereld en daarbuiten. Dàt is vrijheid. Dat is het overstijgen van de beperkingen die ons ego ons oplegt. Je hoeft daarvoor de ogen niet te sluiten. In tegendeel, hou ze open! Kijk! Tast! Ruik! Proef! Luister! Leef! Onze zintuigen werden ons gegeven om te getuigen over de zin van het leven. De getuigenis is geen rationele keuze, het is de natuurlijke uitkomst van bewustzijn. Er is geen God dan God. La ilaha ila Allah. Er is alleen het bewustzijn. Dat bewustzijn kan niet in woorden beschreven of in tabellen gegoten worden. Zolang we vastzitten in de beperkingen van ons brein, kunnen we God nooit ervaren. Dat is net het drama van de manier waarop de meeste religies en levensbeschouwingen vandaag worden beleefd. Een beleving vanuit het hoofd, vanuit die twee hersenhelften die alles duaal opsplitsen in tegenstrijdigheden, juist versus fout, halal versus haram. Die dualiteit typeert ook onze politieke en maatschappelijke beleving. Het centrum versus de periferie, de werkenden versus de werklozen, de gezonden versus de zieken, de normalen versus de beperkten, de verlichten versus de barbaren, de goeden versus de slechten. 

Dit zwart-wit denken en de polarisering die daarmee gepaard gaat, is een zeer modern fenomeen. Het is de moderniteit an sich. Het is rationaliteit. Een pleidooi voor meer rationaliteit klinkt mij dan ook angstaanjagend in de oren. De holocaust is het meest sprekende voorbeeld van wat doorgedreven rationaliteit kan betekenen. Maar ook de vele andere genocides die de menselijkheid in de laatste twee eeuwen verduisteren. Van zodra de ene groep mensen wordt afgesplitst van de andere als minderwaardig, wordt de menselijkheid ontmenselijkt. Dualiteit verscheurt en verscheuring ontmenselijkt. En we zijn allemaal prooien van het beest van de ontmenselijking. Die kan extreem zijn, in de vorm van genocide, maar ook onderhuids, in de vorm van de ene partner die zich beter acht dan zijn of haar wederhelft. In het groepje mensen waaraan ik yogales geef, liggen mensen op hun matje met wie ik in het dagelijkse leven wellicht niet in contact zou komen, omdat we zo verschillend zijn. Sommigen hangen uitgesproken bepaalde politieke ideeën aan die ik niet deel. En toch, in de stroom van de yoga, lost de spanning op, worden we allen samen één in de rivier van de ademhaling, van het leven. Vrij van maskers en etiketten. Eenvoudig en fundamenteel mens. 

Eén-voud. Tawhid. Een ontkenning en een bevestiging. Ik ontken dat er iets anders de eer toekomt om voor te knielen. Ik bevestig dat alleen God de eer toekomt om voor te knielen. Zo ben ik vrij van alle wereldse ketenen. In verbondenheid met de Ene ben ik vrij van alle wereldse gebondenheden. Of zou ik daarvan vrij moeten zijn. Vrij zijn, betekent onafhankelijk zijn van wat dan ook, in het bewustzijn en in de erkenning van de volledige afhankelijkheid van de Ene, de oorsprong van alles en waarnaar we terugkeren. Hij, huwa, en zij, hiya, overstijgend. Louter hu. Zonder hu was er niets. Hu, zo onvatbaar en tegelijkertijd dichter bij ons dan onze eigen halsslagader. Misschien is dat inzicht datgene wat ik het meest mis bij de gangbare levensbeschouwelijke beleving. Dat het goddelijke niet iets extern en dogmatisch is, maar dat het goddelijke net zozeer in onszelf aanwezig is, dat er een constante dynamiek is tussen het goddelijke en het zelf. Om dit te kunnen ervaren moeten we, opnieuw, stil zijn. Stil zijn kunnen we oefenen, door gebed, vasten of meditatie bijvoorbeeld. Maar dan nog ... Ik ervaar zelden échte stilte tijdens het bidden in een mainstream moskee. Ik bedoel dan de stilte die ruimte biedt. Meestal voel ik me bekeken en beknot, want ook bidden moet volgens bepaalde dogma's verlopen. Als je in een moskee bidt, getuigt het uiteraard van welgemanierdheid, 'adab', om te bidden volgens de islamitische manier. Maar ik heb het niet over de rituelen van houdingen en recitaties. Ik heb het over de subtiele ruimte, een ademruimte, zeg maar, die wordt bepaald door de dynamiek van de aanwezigen. Wanneer de meeste aanwezigen hun geloof op een eerder rationele manier beleven, en zich vooral bezig houden met het hoe en wanneer, de juiste beweging van de ledematen en de juiste bekleding, dan drukt er iets zwaars op mijn longen dat een diepe ademhaling bemoeilijkt. Wanneer de meeste aanwezigen dieper ingaan in hun gebed, wanneer het de harten zijn die bidden meer dan de ledematen, wanneer het ruisen van kleurrijke kleren en armbanden een zegening is in plaats van een belemmering, dan bruist mijn hart en heelt mijn adem. Dan is er ruimte voor stilte, waarin ik helemaal aanwezig ben en me helemaal bewust ben van de Aanwezige. Ik hou ervan om na het bidden, wat op zich toch eerder een individueel gebeuren is te midden van anderen, me ook te verbinden met de mensen rondom me, hen in de ogen te kijken, hen te omhelzen, hen zegeningen toe te wensen, onze stemmen te laten samensmelten in lofbetuigingen aan onze Profeet, vrede zij met hem. Dat wordt vaak verketterd als zang en des duivels. Ook muziek en dans worden verketterd, terwijl muziek en dans om God te eren net de harten kunnen openen. Bidden vanuit het hart dus, zonder daarbij in de dualiteit van rede versus beleving te vallen, maar die net te overstijgen. 

Ook vasten onttrek ik van het louter rationele. De vele publicaties over de invloed van vasten op de gezondheid laat ik aan me voorbijgaan. Gezond of niet gezond, en hoe dan? Ik luister naar mijn lichaam. Net zoals bij een yogahouding probeer ik te weerstaan aan de eerste impulsen om terug te komen uit een houding. Ik kijk wat er gebeurt. Als ik pijn begin te ervaren, dan kom ik terug. Zo ook met vasten. Ik maak de intentie, ik aanschouw. Als het vasten schade kan berokkenen, dan stop ik. En elke dag is anders. Elk vasten is anders. Elke dag ben ik anders. Vanuit verbinding met mezelf, volgt wat juist is. Juistheid is geen gevolg van rationele keuzes. Keuzes, een ja versus een nee, een dit versus een dat, zijn alweer rationele constructies. Eigenlijk getuigt het zelfs van hoogmoed om te beweren dat je keuzevrijheid hebt of wil hebben. Als je leeft in verbinding, dan vloeien je stappen vanzelf. Dan hoef je enkel te volgen. Dat betekent niet dat je er niet over mag nadenken of reflecteren. Integendeel! Reflectie is gezond en nodig. Reflectie zorgt voor diepgang en begrip. Maar reflectie vanuit aanvaarding van wat is, op dit gegeven moment, is helemaal anders dan reflectie vanuit een verwerping, een strijd. Eerstgenoemde creëert ruimte en inzicht, laatstgenoemde creëert angst en weerstand. Dit is een vicieuze cirkel. Hoe meer ruimte je jezelf toelaat, hoe dieper je inzichten, hoe meer alles stroomt. Hoe meer je jezelf beperkt, hoe oppervlakkiger alles blijft, hoe meer je vastzit. Als je vanuit stilte je inzichten doorleeft, dan ontstaat er ruimte en in die ruimte komen de antwoorden, en die antwoorden kunnen best revolutionair zijn, ze kunnen dingen in beweging zetten. Het is dus geen apathie. Het is niet omdat je iets aanvaardt zoals het zich nu voordoet, dat je daarmee akkoord gaat. Deze levenshouding bevat geen waardenoordeel. Eigenlijk is het de eenvoud zelve. Je kan niet anders dan iets aanvaarden. Toen ik twee maanden te vroeg onderweg was in de ziekenwagen naar het ziekenhuis om te bevallen, vocht ik eerst. Pas toen ik aanvaardde wat er was, ontstond er ruimte om te ademen, en eventueel te handelen. 

Adam kwam in mijn leven met een boodschap van overgave, hij leerde me te ademen. Twee jaar wordt hij vannacht. Twee jaar geleden was het een hittegolf. Het verwachte onweer die dag brak niet uit. Wat wel in alle hevigheid uitbarstte, was mijn water, alsof het de uitgedroogde lentebodem wilde bevochtigen. Ik moest me overgeven aan de krachtige straal. Hij ook. Samen stonden we machteloos. Het was wat het was. Maar in de mallemolen van de medische wereld welden de vragen op: hoe kon dit gebeuren? Wat had ik verkeerd gedaan? Hoe kon ik hem zo maar plots en veel te vroeg uit mijn warme buik onttrekken? Terwijl de dokter de weeën wilde remmen, werden die sterker en belandde ik in een roes van brandende golven die mijn hele lichaam verscheurden en mijn ziel verenigden met mijn ademhaling. Met mijn laatste uitademing nam hij zijn eerste inademing. Een wonder! Op amper 32 weken ademde hij! Adam, adem, atman, de hele mensheid, de ziel, in dit tedere lichaampje. Hij en ik, in één adem, en tegelijkertijd ook zo gescheiden. En toen bleef ik alleen achter, terwijl buiten de dageraad aanbrak. Pas uren later zou ik hem weer zien, met buisjes in en uit zijn buikje, neusje en hoofdje, zijn middenrif pompend op een dappere draf van een goddelijke levensadem, het schuim op zijn lipjes. En ik wist dat hij het zou redden, de adem als redding, dat was zijn boodschap. Het was vrijdag 13 mei. 

De dagen nadien doolde ik door de ziekenhuisgangen. Mijn buik bloedde tranen, schreeuwde leegte. Alleen mijn hart was vol. Vol liefde. En mijn borsten. Maar ze mochten nog niet voeden. Dagenlang zat ik aan de couveuze, mijn handen op zijn beentjes, zo fragile en toch zo sterk. En ik zong, deep deep breath, divine breath, butterfly breath, colourful breath, Adam habibi. Op de derde dag mocht ik hem even op mij leggen. Nu nog ruik ik dat moment, zijn zoete hemelgeur, nu nog hoor ik zijn paradijselijke pruttelgeluidjes. Mijn buik stroomde vol, mijn prana herstelde zich. Onze ademhaling ritmisch op elkaar afgestemd. Niet meer één, maar wel samen. Die momenten van kangoeroeên, zoals ze dat noemen, waren het licht in mijn dagen. Dan kropen we samen in onze schelp en nam ik deel aan de cocon waarbinnen mijn kleintje groeide. Dan bad ik dat hij zich weldra mocht ontpoppen tot een kleurrijke vlinder. Maar ik moest afscheid nemen van de cocon die het hele universum omvatte. Ik moest naar huis. Hoezo huis? Als een nomade in de nacht zwierf ik samen met andere couveuzemama's verdwaasd door de ziekenhuisgangen, flesjes moedermelk tegen onze lege buik aangedrukt, de totaal verloren en ontredderde blik van een koe wiens kalf is afgenomen, dikke, lekkende uiers. We herkenden elkaar, behoefden geen woorden, we deelden elkaars eenzaamheid, heel even, in een ooggebaar. Naar huis? Hoe ironisch! Ons huis was waar onze baby was. Ons huis, de couveuse. In het gezoem en gepiep van machines, in de tijdsloosheid, de ruimte waarin enkel plaats was voor een licht-en schaduwspel. 

De politiek had beslist. Pas bevallen werd ik naar huis gestuurd, met lege handen, op ijsblokjes tegen de brandende pijn van aambeien, met het huurcontract van een kolfmachine die ik zelf moest gaan afhalen. Om dan elke ochtend in de file met flesjes stressmelk terug naar mijn baby te rijden, en hem elke avond te wassen in afscheidstranen. Er werd gezegd dat ik te sentimenteel was. Dat het de hormonen waren. Dat het verdriet wel zou overwaaien. Dat deed het niet. Twee jaar later zijn de wonden nog altijd niet geheeld. Zelfs al ben ik gezegend met een gezonde en gelukkige peuter, de pijn van de onmenselijke behandeling blijft nazeuren. Dat is ons beleid. Er is geen ruimte voor menselijkheid. Alles dient beperkt en becijferd te worden. Ook het prilste leven. Ik heb die pijn gedurende twee jaren onderdrukt. Want ach, het is toch allemaal goedgekomen! En mijn pijn is niets in vergelijking tot de pijn van ouders die hun kind verliezen, of moeders die tussen artilerievuur moeten bevallen, of vrouwen die sterven in hun barensweeën omdat er gewoon geen medische bijstand is. Dat is allemaal waar, maar voor mij was dit te vroeg naar huis gestuurd worden, het achterlaten van een baby die vooral de aanwezigheid van zijn moeder nodig had, mijn persoonlijke ervaring met de duivelse trekken van een beleid waarin geen ruimte is voor mensen, voor liefde, voor éénheid. 

Je kan je hoofd niet in het zand steken, want ook in het zand komen de maden naar je toe. De vuilbak van de mensheid staat wijd open en stinkt! Er gaat geen uur voorbij of we worden geconfronteerd met ellende, smart, onderdrukking, ontmenselijking. De dag waarop ik instortte, ondertussen bijna twee maanden geleden, modereerde ik samen met mijn collega een workshop voor moslima's over omgaan met islamofobie. Islamofobie is racisme is het ontkennen van de menselijkheid van een bepaalde groep mensen omwille van huidskleur, geloof of afkomst. De getuigenissen expliciteerden wat ik zelf al lang voelde, dat (vooral zichtbare) moslima's in onze Belgische context al hun energie moeten steken in het zich permanent verantwoorden van en verontschuldigen voor daden die in naam van hun geloof gebeuren, van het dagelijks bewijzen van hun eigen menselijkheid - en daarin niet lukken, want de in maatschappelijke structuren ingebedde achterdocht en angst verdenken en culpabiliseren hen systematisch. Die maatschappelijke druk waaronder ze moeten leven, vreet aan hen, als een sluipend gif. Vele moslima's kampen met overmatige stress die hun welzijn ondermijnt. Is het een toeval dat in de intensive care van de couveuze-afdeling de meeste baby's islamitische namen droegen? Misschien wel. Maar het zette mij toch aan tot een reflectieproces. Ik werkte toen nog voor Unia, het Gelijkekansencentrum. De periode van mijn zwangerschap was ik intens bezig met het voorbereiden van de internationale dag tegen Racisme, op 21 maart. Maar aangezien racisme volgens onze mainstream politici relatief is, was de dag al omgedoopt tot internationale dag tegen discriminatie. Ik kon veel meer beweging maken wanneer het ging om rechten van mensen met een handicap of holebi's dan om rechten van mensen met een ander geloof, met name moslims. Het verblijdde me uiteraard dat we toch op bepaalde terreinen opening konden creëren, maar het frustreerde me dat dat veel minder lukte wanneer het ging om islamofobie. De weerstand die ik ontmoette, vanuit partnerorganisaties, justitie, media, het beleid, burgers, maar ook vanuit Unia zelf, brak me. En brak wellicht veel te vroeg mijn water. 

In deze tijden van identiteitspolitiek identificeer ik me liever niet, ook niet als moslim, want elke identificatie wordt gezien als een zich afzetten tegen de ander. Laat ik het zo stellen: ik haal mijn inspiratie uit de islam. De islam, of althans mijn beleving daarvan, opent mijn hart, bezielt mijn leven. De verhalen over de profeet Mohamed, vrede zij met hem, althans mijn interpretatie daarvan, zijn mijn wegwijzer op mijn pad naar fundamentele menselijkheid. De Koran, mijn lezing daarvan, is de batterij waaraan ik me oplaad om er te kunnen staan, als mens. Ik hou van de verscheidenheid en diepgang van de islamitische tradities, ik huil om de oppervlakkigheid van de huidige dominante islamitische stroming - een stroming die niet stroomt, maar druipt. Waarop dikke olielagen het zicht vertroebelen. Ik zie hoe deze trend mede een gevolg is van eeuwenlange kolonisatie, onderdrukking en uitbuiting vanwege het westen, van tirannie en despotisme van de eigen leiders in zogenaamd islamitische landen, vaak poppetjes in handen van de westerse donorlanden, van een algemene morele en ethische impasse, van ontworteling en het verlies van het Zelf. Wie ben ik? De hele mensheid is op zoek, maar vele mensen zijn zich zelfs niet meer bewust van hun zoektocht. Ze modderen aan en zijn enkel bezig met overleven in plaats van leven. Hoe moeilijk de omstandigheden ook, en ik ben me hier heel erg bewust van mijn privileges als blanke, middenklasse, (redelijk) gezonde Europeaan, binnen elk overleven is er ruimte voor leven. Zelfs als dat leven bedreigd wordt. Leven terwijl je de dood in de ogen kijkt, terwijl je je overgeeft aan de dood. Sterven vanuit leven. Te romantisch? Vaak wordt romantiek weggehoond door onze rationaliteit. Maar het is niet ons denken, ons ego, dat ons zal bijstaan in het laatste uur. Het is ons hart. Onze ziel. Dan sterven we niet met angst, maar met liefde. 

donderdag 2 mei 2019

Baar-moeder (Hoofdstuk 1)

1 mei 2018

Zeven dagen voor mijn hergeboorte. De zeven dagen van de schepping. Ik weet niet waarheen, waarom, hoe, wat, met wie. Ik schommel op de kosmische golven van de baarmoeder waarin ik naakt en tevens beschermd ben. Geen vragen en al zeker geen antwoorden. Alleen waarnemingen. Soms schrik ik, ervaar ik stress en schop ik om me heen. Meestal doezel ik waakzaam in een magische stilte, die niet stil is maar ook niet luid. Een stilte waarin elk geluid vertraagd tot me komt. Ik absorbeer het met mijn oren, mijn huid, mijn hele zijn. Een zijn dat me bewust maakt van mijn eigen ik en dat me tevens, vrij van tegenstelling, helemaal verbindt met de beweging van eb en vloed om me heen, van dag en nacht, van in- en uitademing. 

Mijn buik ligt op de zitbal in de kinepraktijk van mijn fasciatherapeute, Tinneke. Tinneke werkt op de doorstroming van het bindweefsel. Boven op mij ligt mijn jongste zoontje, Adam, bijna twee. Zijn armpjes en beentjes bungelen los langs mijn schouders en heupen. Ik draag hem, de bal draagt ons, de zwaartekracht draagt de bal, een dynamisch versmelten van verschillende energieën. Tinneke vraagt me om mijn aandacht te brengen naar mijn eigen huid. De elasticiteit ervan te voelen en tegelijkertijd de eigenheid, mijn huid. En hoe ik in mijn eigen huid zit. Hoe ik een bepaalde ruimte inneem en hoe die ruimte eruit ziet. 

Ik zie mezelf op een wit strand dat uitkijkt op een turquoise zee, rechts achter eindeloze duinen, links achter rotsformaties begroeid met dennen en eiken. Ik zit in een hutje, vier houten palen met een rieten dak en gekleurde voiles die me afschermen en me tegelijkertijd verbinden met de wereld rondom me. De voiles dansen mee met de wind. Soms is de zee geel, dan weer roze, of groen. Als de wind opening creëert, is ze schitterend blauw, met sterretjes in het witte schuim van de beukende golven. Die kleurschakering van voiles is mijn huid. Alles komt bij mij binnen. Via mijn huid adem ik, ervaar ik, huil ik, lach ik, leef ik. Als een prinses op de erwt zit ik tussen mijn voiles, beschermd en tevens heel erg kwetsbaar. 

Dan vraagt Tinneke me om me ook de huid van Adam te visualiseren. Zijn huid is helemaal aangetast door eczema. Het is lente en de pollen krabben hem open - althans, dat is de medische verklaring. Liefst zou ik hem opnieuw in mijn baarmoeder opnemen, dat mijn water hem kan helen. Eigenlijk kan ik me moeilijk zijn huid visualiseren zonder tranen te voelen opwellen. Hij en ik, onze huiden, zijn nog te veel met elkaar verweven. Alvorens ik kan hergeboren worden, moet ik Adam opnieuw baren. En de weeën van die bevalling zijn een maand geleden ingezet. 

Een maand geleden ging ik door de knieën. Mijn water brak en stroomde uit mijn ogen. Twee weken lang, tot bijna alle vuil was weggetraand. Burnout had de dokter het bestempeld. Ik was overprikkeld, oververmoeid, over mijn grenzen gegaan. Ik aanvaardde die etikettering niet. Zowiezo houd ik al niet van het labelen van mensen, en tegen het label van burnout voel ik een enorme weerstand. Ook nu, een maand later, weet ik niet in hoeverre een label echt nodig is. Maar het maakte me wel wakker. Diep binnenin wist ik al jaren dat ik flirtte met een burnout, maar ik kon het verstoppen, me duizend keer sterker voor te doen dan ik was. Ik vluchtte in andere labels, in bijvoeglijke naamwoorden zoals sterke, onafhankelijke, doorzettende, gepassioneerde. Illusies waarmee ik mezelf identificeerde, boeien waaraan ik me krampachtig vasthield. Want ik was .... beter. 

Is het geen vorm van hoogmoed om je anders voor te doen dan je bent? Om je sterker voor te doen. Of harder. Een masker te dragen. Het niet aanvaarden van je zielszijn. Het ego volgen in zijn maskerade van streven, vergelijken, wedijveren. Om onder dat masker de wondes en littekens van onzekerheid te verbergen. Want hoogmoed en onzekerheid gaan hand in hand. Beiden zijn het resultaat van angst. 

Angst, ja, de ene nachtmerrie na de andere had ik. Overdag stoer met het zwaard slaand, 's nachts weerloos tegen de demonen. Tsunami's, genocides en invasies hebben me getekend. Alsof ik de drama's die anderen beleefden, zelf meemaakte. Enerzijds is dit het resultaat van een leven via de huid, van verregaande empathie. Van de dynamiek van getijen tussen het zelf en de ander. Anderzijds is het ook een uiting van hoogmoed en onzekerheid. Van een gebrek aan vertrouwen in het Leven. Het Leven leidt de weg en ons ego beweert een betere gids te zijn, te kunnen ontsnappen aan de gevaren, onbewonnen paden te kunnen inslaan. Uniek te zijn, zeg maar. Beter. Afgescheiden van het geheel. Intrinsiek aan die hoogmoed zit de dreiging van de val. De val die onze hulpeloosheid blootlegt. En waarin we onze eigen vijand zijn. En dat maakt ons onzeker. We kunnen niet eens vertrouwen op onszelf, laat staan op het Leven. De dodendans van hoogmoed en onzekerheid - of noem het een gebrek aan Vertrouwen. 

Mensen zeggen vaak dat ze zoveel hebben meegemaakt en gezien dat ze geen vertrouwen meer hebben. Ze vragen hoe je medemens nog te vertrouwen als je getuige bent geweest van de menselijke gruwel? Zo ook bij mij. Mijn hele leven draait rond de verhalen van anderen. Als journalist schreef ik portretten van oorlogsslachtoffers, die wegstoften. Als leerkracht ging ik met nieuwkomers aan de slag rond dagboeken, die uitdroogden. Als loopbaancoach schreef ik epossen, die veelal eindigden in drama's. Sirenes van woorden lonkten, woorden van anderen, en telkens verliet ik mijn eigen huid om op te gaan in die van de ander. Om dan de verantwoordelijkheid op te eisen en het verhaal naar mijn hand te zetten. En uiteindelijk verslagen en teleurgesteld terug weg te kruipen in mijn eigen huidschelp, die ik depte met (zelf)medelijden. De onzekerheid brak mijn schelp telkens wat meer, de hoogmoed om een volgend verhaal te gaan herschrijven, poogde de scheuren te lijmen. Een gedoemd verhaal. Waar hoogmoed en onzekerheid eindigen in uitputting. 

Twee jaar en zeven maanden geleden bleek ik onverwacht opnieuw zwanger. Dat moment waarop de bloedtest positief toonde, daverde de grond onder mijn voeten. Drie minuten lang snakte ik naar adem. Om dan het vertrouwen te herwinnen in de verrassingen van het leven. Een verrassing, zo was het. Ik was 38 en voelde me sterk en klaar. Ook nu zou ik me alleen laten begeleiden door mijn huisarts en ik weigerde meer dan één echo. Maar ik was zo moe. De vermoeidheid zette zich vast in mijn benen, heupen, bekken, rug, schouders, borstkas en gelaat. Ik was dof van vermoeidheid. Mijn yogaleraar zei me meermaals thuis te blijven. Maar ik antwoordde hoogmoedig dat ik het wel aankon, en dat ik onmisbaar was op het werk. Hij noemde me egoïstisch, omdat ik alleen dacht aan mijn eigen ambities en niet aan het leven in me. Ik vond hem onrealistisch.

Toen barstte het water. Ik was volledig overgeleverd aan, jawel, de verrassingen van het leven. En toch bleef ik me ertegen verzetten. Ik huilde van frustratie toen de ziekenwagen me wegsleurde uit mijn thuisomgeving. Vanuit de achterramen zag ik me steeds verder verwijderd worden van mijn andere drie kinderen, mijn thuisplannen. Ik zou die namiddag nog met hen naar de Lilse Bergen gaan! De zakken stonden gepakt - de picknick zou ik vijf weken later rot terugvinden. Mijn man en ik waren het nog niet eens over een naam! Ik hield van Maria voor een meisje en Amin voor een jongen. Maria, die in de canon van de geschiedenis herleid werd tot de draagmoeder van een profeet, terwijl ze zelf ook goddelijke boodschappen ontving, wat haar tot een profete maakt. Amin, als een zegel op de zegening van een warm gezin, een dankbaar Amen. Mijn man dacht eerder aan Aya of Marwan, gewoon, omdat hij die namen mooi vond. Ik zou thuis bevallen, niet in een universitair ziekenhuis zo ver weg! Terwijl de weeën opkwamen lag ik te plannen in de buik van de ziekenwagen. De vering van het bed brak mijn weerstand, ik voelde me gedragen. Ik kwam terug tot mezelf. Overgave. Het is was het is. In het ziekenhuis trok ik de bakster uit die ze me gaven om de weeën te remmen. Onverantwoordelijk noemden ze me. Vertrouwen, zo voelde het voor mij. Op een natuurlijke manier baarde ik een jongen van net geen 32 weken. Meteen na de geboorte werd hij me onttrokken en bleef ik trillend achter met een lege moederkoek en een naakt naamkaartje waarop ik nog geen naam kon invullen. Leeg. Leger dan ooit. Een leegte vol gemis. 

De leegte in mijn buik als weerspiegeling van de leegte van maatschappij en politiek. Alles is politiek. Misschien nog het meest van al eenvoudig Mens zijn. De mens wordt gereduceerd tot koopkracht. Kan je niet voldoende consumeren, dan ben je minder waard. Om te kopen, wringen we ons in onmenselijke bochten en corsetten en vervreemden we ons van onze menselijkheid. Deze politieke cultuur is een cultuur van ontmenselijking van al wie anders spreekt, denkt, leeft. En media dienen als spreekbuis. Wij, de ontvangers consumeren gretig wat ons wordt voorgeschoteld, in de hoogmoedige waan dat onze stem gehoord en gerepresenteerd wordt. Toch is politiek ook geen top-down verhaal, waarin wij louter slachtoffers zijn. Het is noch top-down, noch bottom-up.  Het is één geheel. Wij zijn elkaars spiegel. Zoals ouders met elkaar omgaan, gaan buren met elkaar om, gaan leerkrachten en leerlingen met elkaar om, gaan politiekers en burgers met elkaar om. Het is een heel mechanisme dat zichzelf kan verzieken of helen. Helaas zien we die afhankelijkheid te weinig. We zitten zo vast in zekere patronen, dat we die niet meer kunnen waarnemen. Om een ziekte te kunnen vaststellen en te genezen, moet je ze kunnen zien. Maar we lopen met oogkleppen, als een karavaan van muilezels die een ondraaglijke last meesleuren en alleen nog kijken naar de hielen van de voorganger. Ervan overtuigd dat stilstaan geen optie is, dat er geen andere wegen zijn. Alsmaar vooruit. Immers, stilstaan is bedreigend, want dan krijg je klappen. Zij die stilstaan, vliegen eruit, om te creperen. En dan is het hun eigen fout. Want kijk dan, het loopt toch! 

Zo liep ik, jaar in jaar uit. Ik liep niet altijd in dezelfde karavaan, mijn bestemming veranderde wel eens, naar Egypte bijvoorbeeld. Ook daar bleef ik meedraaien in de ratrace; misschien nog meer zelfs. Want ik moest bewijzen dat mijn omzwerving een meerwaarde was voor het systeem. Ik werkte me te pletter, desnoods met vrijwilligerswerk - stilzitten was geen optie. Dat zou getuigen van ondankbaarheid, profitariaat. Ik kon spelen met verschillende identiteiten: onderzoekster, journaliste, schrijfster, educatief medewerkster, levenscoach, activiste, feministe, socialiste en uiteraard ook moeder, echtgenote, dochter, zus, vriendin. Telkens vrouwelijke versies van mezelf. Identiteiten die maatschappelijk geconstrueerd worden, als reactie op maar tevens bepaald door een afzetten tegen het patriarchaat dat al generaties tekent en ketent. Maar in dat afzetten ligt ook een bepaalde aanvaarding. Het zich afzetten tegen dé man als eenzijdige norm is ook het aanvaarden dat er zoiets bestaat als een eenzijdige norm, met name dé vrouw. En zo werd voor mij dé man de eeuwige tegenstander. En was God voor mij een alleenstaande Moeder, eenzaam, verborgen en stemloos.

Voor een vierde keer moeder. Maar deze keer was mijn baby niet bij me. Als een koe van wie het kalf haar werd ontrukt vlak na de geboorte. Loeiend, met doodsangst in de ogen. Het placenta als een smachtende herinnering aan haar voeten. Aan haar uiers een gulzige kolfmachine die haar levenssappen leegzoog. Zo zwalpte ik bloedend en druppend door de zielloze gangen van de materniteit, en na enkele dagen werd ik ook daar buiten gegooid, want de bevalling was achter de rug. Er was geen plaats meer voor de moeder. (Na Lina's geboorte mocht ik vijf dagen op de materniteit blijven om op krachten te komen, na Nora's geboorte waren het er vier. Bij Haroun mocht ik meer dan een week blijven, want ook hij was prematuur en ik mocht zijn menselijke couveuse zijn. Een week lang groeide hij op mijn buik in plaats van erin. Een week lang waren we één en we mochten ook eenvoudig moeder en kind zijn. Niet langer zo.) Besparingen, herstructureringen. De politiek ontrukte me mijn baby. 

Politiek dus. Dat ik niet bij mijn baby kon zijn, is politiek. Mijn brief aan Maggy De Block bleef onbeantwoord. Ik had ook niets anders verwacht. Ik verwacht niets meer van onze politici. Maar ook niet van de zogenaamde massa. Misschien is het koesteren van verwachtingen op zich al het begin van de ziekte waarin onze maatschappij zit, de ziekte van het eigenbelang. Als ik iets verwacht, dan zal ik er zo naar handelen om dat te verkrijgen. Vaak ten koste van anderen. Kan je leven zonder verwachtingen? Hoe zeer ik me ook bewust ben van de nefaste impact van prestatiedruk op de ontwikkeling van een kind, toch verwacht ik mooie schoolresultaten. Ik spreek die verwachtingen zelfs uit. En als mijn kinderen er niet aan voldoen, dan durf ik hen zelfs te berispen. Op het moment dat ik dat doe, weet ik dat het verkeerd is, maar hoe kan ik mezelf ervan weerhouden wanneer ik mezelf ook nog steeds zoveel verwachtingen opleg? 

Verwachtingen zijn fata morgana's van het ego. Het ego dat iets wil bereiken om zich daarbij beter te voelen. Wat moet het leven ruimte bieden wanneer het bevrijd is van verwachtingen! Op zeldzame momenten ervaar ik die onbeperktheid, en dat is magisch! Goddelijk. Maar dan fluistert mijn ego met een satanisch stemmetje: "Hoe apathisch! Hoe ga je ooit iets bereiken of veranderen als je je overal gewoon bij neerlegt?" Meestal knik ik dan meewarig instemmend. Maar als ik in die golfstroom van vertrouwen aanwezig blijf, voel ik dat échte verandering, constructieve verandering, alleen mogelijk is als er stilte is, als er ruimte voor is, als het niet vertrekt vanuit weerstand of streven. 

Ik heb een haat-liefdeverhouding met pachimotanasana, de asana of yogahouding waarbij je het lichaam voorwaarts strekt. Beide zitbeentjes in de grond, de benen voor je uitgestrekt. Eerst de armen naar boven uitrekken en vanuit die lengte naar voor komen, een kanteling vanuit het bekken. De neus reikt naar de voeten, niet naar de knieën. De rug blijft relatief gestrekt. Soms geraak ik geen centimeter vooruit. Dan zit alles vast en heb ik de neiging meteen terug te komen. Maar dan spreek ik mezelf toe om te ademen. Een rustige, natuurlijke ademhaling, vanuit het middenrif. En stil te blijven. Niet mee te gaan met de eisen, frustraties, verwensingen in mijn hoofd. En meestal gebeurt het dat er dan een ruimte ontstaat waarin ik verder kan. Maar dan loert opnieuw de verwachting. Als een puber die zijn spiekblaadje uitrolt, duw ik met mijn duimtoppen tegen de achterkant van mijn onderbenen om kracht bij te zetten, me te forceren dus. En dat doe ik vooral als er anderen nabij zijn, want ik moet en zal als yogadocent het verste in de houding gaan. Als ik alleen ben, durf ik me gemakkelijker over te geven aan de magie van het niet willen. En soms, maar ja, niemand is hiervan getuige, kom ik helemaal plat over mijn gestrekte benen te liggen. Of ook niet. De laatste tijd helemaal niet, want de pijn beperkt me. Dan blijf ik in een hoek van 45 graden, maar voelt het alsof ik mijn eigen voeten kus. 

Wanneer ik mensen begeleid in een asanareeks, zeg ik er steeds bij dat het normaal is dat bepaalde houdingen - ook de ontspanningshouding - of ademhalingsoefeningen weerstand oproepen. Voor mij is yoga een goddelijk geschenk. Onze ziel is nu eenmaal verpakt in een lichaam. Laten we dat dan ook gebruiken. Door bewust met dat lichaam om te gaan, juist te ademen, kom ik in contact met mijn eigen ziel, mijn wezenlijke zijn. Dat maakt me geen narcist. Ik heb nu eenmaal mijn lichaam en jij het jouwe. Ik voel jou niet, ik kan me wel iets inbeelden of iets aanvoelen, me in jou verplaatsen, maar dan nog blijft jouw lichaam het jouwe. Eigenlijk getuigt het van weinig respect om te beweren dat je iemands pijn voelt en of iemands grenzen kent. We voelen of kennen niet eens die van ons zelf!

De pijn van de weeën scheurde door mijn ziel. De kleinste baby van de vier, maar de meest intense pijn. Want ik was niet klaar om te scheiden. Ik rolde ineen als een foetus. Ik wilde samen met mijn baby in mijn eigen baarmoeder kruipen. Me onttrekken aan de dreigende wereld, maar die verkrachtte me. De dokter dwong me op mijn rug, duwde mijn benen op en een steriele hand wrong zich naar binnen. Ik had geen keuze. En dus kon ik niet anders dan aanvaarden. Ik gaf me over aan de zwaartekracht, liet me leiden door de baren, werd één met de golfslag. Om op te gaan in de Oerkracht die alleen barende moeders kunnen ervaren. Een oerkracht die de dualiteit van pijn en vreugde, van verlangen en afgrijzen, van tranen en bloed , van vroeger en later, van het dierlijke en het menselijke overstijgt. Een oerkracht waarin alleen nog de Ene overblijft, het Eindeloze Bewustzijn, de allesomvattende Leegte. Die leegte verstomde alle stemmetjes in mijn hoofd. Ze werden het zwijgen opgelegd door de overgave. Ze hadden geen woorden om de stilte die samengaat met aanvaarding te beschrijven. 

Vanuit die stilte kon ik luisteren, echt luisteren, volledig aanwezig zijn, ook in de afwezigheid. Fysiek twee verdiepingen onder mijn zoontje, hoorde ik zijn hartje dansen. Ik zong mee op zijn ritme. Toen ik hem uiteindelijk mocht zien, piepklein en broos in een couveuse, kwam ik hem zingend tegemoet. Door een gat in de plastieken wand mocht ik mijn handen op hem leggen. Mijn tranen stroomden via mijn hals naar mijn armen naar mijn vingers en likten zijn poreuze huid. Zijn borstkas zwoegde op en neer, al zijn energie ging naar zijn middenrifspier. Nog net geen 32 weken zou hij medisch gezien nog niet alleen kunnen ademen. Maar hij deed het, en hoe! Hij ademde, volle teugen. En zo openbaarde hij ons zijn naam: Adam, adem. Atman in het Sanskriet is ziel. Adam in het Arabisch is mens. Adam, de eerste ziel die de goddelijke levensenergie of adem kreeg ingeblazen. Adam. En ik zong: "Deep, deep breath, colourful breath, butterfly breath, divine breath, Adam habibi." Dagen en nachten bleef ik aan de glazen kist gekluisterd, als een van de zeven dwergen, wachtend op het ontwaken van de geliefde. 

Adam en Eva. Pas na de reacties van familieleden besefte ik dat het misschien wel een vreemde naamkeuze was. Maar het was geen keuze, het was een gegeven. En ook wel tekenend voor mijn beleving van religie, religie die doorheen de geschiedenis steeds ontdaan wordt van haar vrouwelijke stem. Welke religie of geloofsovertuiging of levensbeschouwing ook, overal domineert de mannelijke stem. In deze getormenteerde wereld is het evenwicht zoek. Er is geen balans meer tussen yin en yang, tussen Al Jamil - als de ontvankelijke zachte baarmoeder - en Al Jalil - als de stuwende baarkracht - tussen vrouwelijke en mannelijke energie. Het leven is niet een keuze voor één van beide polen, het zijn ook geen tegenpolen, het zijn elementen die elkaar nodig hebben, elkaar versterken, en er zonder elkaar niet zijn. Het leven is een overstijgen van die twee energieën, neti neti, noch dit noch dit, zoals er in de yoga wordt gezegd.

Helaas worden we vaak geduwd in dit of dat, het ene of het andere. Ook dat is weer politiek, het is een systeem waarop het individu weinig vat lijkt te hebben, maar dat wel gemaakt en in stand gehouden wordt door individuen die zich met elkaar identificeren en zich aldus afzetten tegen zij die daartoe niet behoren. Hoe dat evenwicht tussen yin en yang, jamil en jalil te herstellen? Er is geen theorie voor, want theorie zet ons weer te veel in het jalil, het louter rationele, systeem. Het gebeurt eerder op energetisch vlak. Maar dat energetische wordt weggehoond door een samenleving die te veel geïndoctrineerd is door de harde bewijzen van jalil. En toch is dat energetische er, kan je er niet aan ontsnappen, zelfs al 'geloof' je er niet in. 
         
Adam maakte voor mij de boodschap van geloof tastbaar, echt. Die drie dagen, weet je wel. Dan naar huis. Ik moest me ver-mannen. En toch was ik zelfs op 30 km afstand verbonden met mijn kleintje. Ik ontdekte de ware waarde van borsten. Het zijn geen lustobjecten voor kwijlende venten, maar antennes die de signalen van de baby opvangen. Ik voelde wanneer Adam honger had, dan stuwden en drupten ze. Trouwens, vanuit waardering voor het jalil aspect, mijn bevindingen werden onderbouwd door de gedetailleerde rapporten van de verpleging in de couveuse: Adams hongerreflexen kwam op de minuut overeen met mijn stuwingen. Wanneer ik vol ongeduld in de file stond op weg naar hem, lag hij rusteloos te huilen in zijn plastieken buik. 

Toen ik hem voor het eerst op mijn blote borst mocht leggen, drie dagen na zijn geboorte, fluisterde ik hem liefdevol toe dat hij maar veel moest drinken, want dat hij zo snel naar het lokale ziekenhuis zou worden overgebracht, dichter bij mama en papa, broer en zussen - die hem nog altijd niet hadden mogen bezoeken. Hij opende zijn oogjes, zuchtte diep en liet zich zakken naar mijn borst. Ik spoot hem de melk in zijn mondje en hij dronk. Hij dronk! Ten strengste verboden, had de verpleegster me berispt. Maar hoe kon moedermelk nu slechter zijn dan de antibiotica en de cafeïne die hij via infuus kreeg binnen gestouwd? Met mijn rug naar de verpleging toe molk ik mezelf. En hij genoot. Veel sneller dan verwacht, bereikte hij zijn originele geboortegewicht en mocht hij zijn eerste stapje dichter naar huis zetten. 

De dag van zijn échte thuiskomst was tevens de verjaardag van mijn schoonvader, die het jaar voordien overleden was. We doopten die dag om tot onze familie Hassan dag, onze eigen feestdag. Niets leek nog belangrijk. Gewoon samen zijn als gezin. In alle eenvoud, met kruimels op de vloer, pampers in bed, huiswerk tussen de tandpasta. Een diep geluk verbond ons. En toch stak diezelfde dag, zelfs met Adam op mijn borst gedrukt in een draagdoek, de rusteloosheid terug op. Een rusteloosheid die de voorbije weken alleen in de nabijheid van Adam plaats had geruimd voor aanvaarding en bewustzijn. Die avond belde een vriendin me. Ze had de perfecte vacature gezien voor mij. En de deadline was binnen een uur. Adam sliep. Ik opende de computer en schreef een brief recht uit het hart. Ik had de job. Maar ik moest drie maanden later al beginnen. Wat met mijn voornemen om er te zijn voor mijn gezin? Er ontspon zich een tweestrijd en jalil won. Ik vermande me. De strijdambities juichten en mijn ego joelde. Ik was de amazone die alles kon. 

Tot een dikke maand geleden dus. Dag na dag vallen de rokken van me af, als een ui die tranend gepeld wordt, tot er alleen nog een kern overblijft. Die kern, dat ben ik. Maar mijn ogen zijn te betraand om écht te kunnen kijken. In momenten van windstilte is alles zo kristalhelder. Maar van zodra de echo van mijn stemmetjes de oppervlakte raken, wordt alles troebel en zie ik alleen nog doorheen de bril van mijn ego. Een ego dat eist dat ik me aan mezelf en de wereld bewijs. Dat ik permanent in beweging, in actie moet zijn, dat ik alleen bestaansrecht heb als ik iets bijdraag. Geen poëzie uiteraard, maar kritische voetnoten in de zijlijn van de wereldgeschiedenis. Ik maak immers deel uit van die canon, en om mee te kunnen roeien, moet ik de spanen in eigen handen nemen. En moet ik vooral het tempo volgen van de maatschappelijke ratrace. Niet aarzelen, me laten bedwelmen door de vloeiend repetitieve beweging, zeker niet bezinnen over de leegte tussen de verticale val van de druppels aan de roeispanen. 

Maar het is net die leegte waarnaar ik zo snak! De leegte waarin druppels noten vormen die zich aaneenrijgen op muziekbalken om zich te verbinden met de kosmische stem. Een stem die alleen bevrijd kan worden met de sleutel van stilte. Van bezinning. Het is immers in stilte dat magie ontstaat, dat er zich mogelijkheden openbaren die je anders nooit zou ontdekken. Want we zijn allemaal vastgeroest in bepaalde denkpatronen, ideologieën en maatschappelijke, vaak geïnternaliseerde, verwachtingen. Men verwacht dat je je kapot werkt, dat je leeft om te werken en dus te kunnen consumeren. Consumptie is het Hogere Doel waarvoor we ons welzijn graag opofferen. Dat welzijn koop je immers terug, in de biechtstoel van de wellness- en happyness-industrie. We zijn keihard voor zij die niet meekunnen of willen draaien, maar we gaan door de knieën voor ons eigen me-time momentje. En daarvoor willen we best wat dieper graaien in de portemonnee. Immers, wij verdienen het! De maatschappij knikt goedkeurend, want zo kunnen we er weer tegenaan! Als ijsberen die van de ene ijsschots naar de andere ploeteren, wetende dat alles smeltend is. Maar we blijven ons vasthouden aan de illusies van de boeien. Boeien die ketenen in plaats van redden. 

Redden. Een woord voor een klassiek epos. Een woord dat geassocieerd wordt met altruïsme, maar tevens gevaarlijk egocentrisch kan zijn. Hoeveel conflicten of oorlogen worden niet gevoed met een lepeltje redding? In een saus van beschaving, verlichting, democratie, het ware pad. Wij, de wetenden, gaan hen, de onwetenden, redden. Of interpersoonlijk ook. Hoeveel mensen zitten in een verziekte relatie omdat ze hun partner willen redden, van verslaving, trauma's, pijnen, angsten, een laag zelfbeeld of andere psychologische problemen? Helaas is dit vaak een vlucht om zo hun eigen demonen en lijden niet in de ogen te hoeven kijken. Een vriend en kluizenaar zei me onlangs, tijdens een wandeling langsheen meren omringd door biezen waartussen spinnen web boven web weefden, gigantische dromenvangers om zich te beschermen tegen nachtmerries, dat ik me misschien te veel liet opzwepen door de angsten en pijnen van anderen om mijn eigen diepste angst en pijn uit de weg te gaan. Ik, angst, lijden? Ja ik had pijn, over mijn hele lichaam zelfs, maar die zou vanzelf optrekken na een deugddoende vakantie. Ja, ik had nachtmerries, over genocides, racisme, polarisatie en islamofobie, soms ook over nachtelijke merries die op hol sloegen, maar dat waren maatschappelijk geconstrueerde angsten, angsten die een realiteit zijn, maar een diepe persoonlijke angst? Het intrigeerde me en ik wilde op zoek gaan. 

Ik volgde loopbaancoaching, bij Klaartje, onder andere om te leren omgaan met die angsten en het lijden van anderen binnen mijn professionele leven - er was geen afscheiding tussen professionele en persoonlijke leven,  voor mij werkt die dualiteit niet. Het was geen tête-à-tête, het was coaching met paarden, in een wei te midden van andere weilanden. Er stonden een zestal boerenpaarden, met lange manen en dikke sokken. Ik stapte de wei in en wandelde naar ze toe. Maar ze keken over me, ik voelde me nutteloos, betekenisloos. Terwijl ik eigenlijk altijd van nut, van betekenis wil zijn. Of ik iemand bij me had, vroeg Klaartje me, iemand die me heel dierbaar is maar die er niet echt is. Helga natuurlijk, mijn zusje! Mijn zusje dat ik nooit gekend heb maar dat ik in mijn hart koester. Mijn zusje dat ik niet heb begraven, maar voor wiens bruuske vertrek ik de pijn heb meegedragen. Een pijn die mijn moeder niet alleen kon houden, en die ze via de moedermelk met mij deelde. De pijn die niet benoemd mocht worden, want ... ze was begraven. Een pijn die in haar onzichtbaarheid bleef groeien tot ze de hele wereld omvatte. Tot ze de pijn van de wereld werd. Die pijn droeg ik, onbewust, die pijn was mijn motor om van betekenis te zijn, te moeten zijn, want ik had de verantwoordelijkheid van twee levens. Maar ik was bang die niet te kunnen blijven dragen. 

De pijn was immers ondraaglijk zwaar. Ik zakte door mijn knieën en ik huilde mijn ziel vrij. De paarden keken me aan, met hun grote zachte ogen. Ze zagen me. En ik zag mezelf. Op de grond, in een wei, tussen paarden en coach.Kwetsbaar. En zo menselijk. Klaartje gaf mij een hoepel. Ga je zus een plek geven. Ik liep verdwaasd rond, kwam terug en hing de hoepel rond mijn hart. Ik kon haar niet achterlaten. Ik moest haar dragen. Voor mama. Voor de wereld. Twee paarden kwamen dichterbij, kusten me. Ik kuste terug, knuffelde hen, wilde verdrinken in hun manen. Alleen zat de hoepel in de weg. Ik hing hem rond mijn schouder. Maar hij bleef vallen en ik bleef vechten om hem op zijn plaats te houden. De paarden keken me aan. Ik wist wat me te doen stond. En ik was niet alleen. Ze waren er voor me. Ik gooide de hoepel in de lucht. Het is de wind, mijn kind! Voel je vrij! Ik hou van je! Ik zie je! Maar ik hoef je niet te dragen! De paarden briesten. Gaven me nog een laatste lik. Ik dankte hen, wreef de spanning weg, via hun nek naar hun poten naar de grond. Rustig liepen ze naar de voederbak. Alleen in de weide. Dankbaar. Opgelucht. Ik hoef de pijn van de wereld niet te dragen. Ik zie de tranen, ik aanhoor de snikken, ik vertolk de verhalen, maar het is genoeg om er gewoon te zijn. Voor elkaar. Kwetsbaar. Menselijk. 

Mijn diepste, persoonlijke pijn, ontvouwde zich als een uiterst universele pijn. De pijn van verbondenheid, die we vaak ontvluchten door hem te negeren of terug te ketsen naar de lijdende, maar die ons tevens heel erg menselijk maakt. Het is dus oké om de pijn van de Ander op te merken, het is zelfs een voorwaarde om mens te zijn, maar we hoeven hem niet te internaliseren, hem over te nemen, hem te herschrijven, want dan is het niet langer empathie of altruïsme, maar hoogmoed of egoïsme. Dan neem je iets heel persoonlijk af van de ander, dan ontneem je die persoon het eigen groeiproces. Dan stel je je op als de alwetende en de ander als onwetende. In plaats van je te verbinden met de ander in de menselijke onwetendheid en samen op zoek te gaan. 

Maar wat is die verbinding dan eigenlijk? Zoals zoveel mystieke woorden, wordt ook dit woord gecommercialiseerd en gepolitiseerd, tot het zelfs geen afkooksel meer is van zichzelf, maar een smerige brij waaraan we ons gezamenlijk bezatten, om de diepgang te kunnen ontlopen. Verbinding. Verbinding is grenzeloos, het overstijgt identitaire afbakeningen en daarmee gepaarde uitsluitingsmechanismes. Verbinding is overgave. Ik kan me pas écht verbinden als ik me bewust ben van mijn eigen ego en niet meega in diens polemieken. Als ik me overgeef aan het Leven zoals het zich nu voordoet, zonder daarbij in apathie te vallen. Als ik écht besef dat verandering pas kan ontstaan vanuit aanvaarding van wat is in plaats van weerstand. Aanvaarding is geen goedkeuring. Het is geen waardeoordeel. Het is een waarnemen en vanuit die waarheid opening creëren. Een opening waarbinnen jij én ik kunnen ademen, kunnen zijn, als in een haiku. 

Alles stroomt, geen strijd
Dan Adem ik Allah-hu
samen zijn we, thuis



Over (-) leven

Precies een jaar geleden ging het licht uit. De lente stond aan de deur, maar ik kon niet opendoen. De winter en duisternis hadden me gegijzeld in ketenen van angst. Ik kon niets meer. Alleen nog bibberen en huilen. Slapen durfde ik niet meer, omdat de nacht me meesleurde naar de hel van conflicten, oorlogen en genocides. ’s Ochtends brandden mijn uitgeputte spieren en gewrichten van de pijn van een tevergeefse vlucht. Want echt vluchten ging niet meer. Decennia lang had ik gevlucht en gerend, alleen op het yoga- of gebedsmatje stond ik stil. En dan zag ik het, heel helder, maar van zodra ik weer opstond, liep ik verder. Want er was geen alternatief. Toch? Dat deden de media en het beleid me geloven. Hoewel ik diep in mijn hart gewoon wist dat het anders kon. Maar ik had de energie niet om me daarin te verdiepen. En ik voelde me zo alleen, zo helemaal niet gedragen. Doorgaan was eenvoudiger.

Tot mijn lichaam het begaf. Hoewel, zelfs toen bleef ik vechten. Het brein geeft zich niet zomaar gewonnen. Jaren van fysieke pijn had ik verdrongen. Wat je geen aandacht schenkt, bestaat slechts in de marge. Zelfs een premature bevalling, bijna drie jaar geleden, had me maar even tot stilstand gedwongen. Adam bracht me de boodschap van een helende ademhaling. Maar de politiek zorgde ervoor dat ik al na enkele uren terug moest gaan rennen en naar adem snakken. Als een melkkoe wiens kalfje haar was ontrukt, met doodsangst in de ogen, verloren en ontzield. Ik had geen keuze, het was over-leven. 

Overleven, zo beschreven de deelneemsters aan de workshop ‘islamofobie’, precies een jaar geleden, hun leven. Als moslim en vrouw, en vooral met migratieroots, voelden ze een voortdurende maatschappelijke angst voor hun leven en dat van hun kinderen. Als moslim en vrouw - me bewust zijnde van mijn eigen witte privileges - herkende ik die gevoelens. Dat ze zo expliciet benoemd en gedeeld werden, was voor mij een eye-opener. Een leven in angst is geen leven. Ik moest de angst in de ogen kijken. Maar daarvoor moest ik eerst mijn ogen zuiveren. Maandenlang stroomden de tranen. Ik zag de weg niet meer. Ik kon niet meer lopen. Alleen nog stilstaan. 

En die stilte hervond ik stilletje aan mijn wortels. Het was en blijft een proces van lange -en diepe - adem. Met elke windvlaag val ik nog om. Maar ik kom ook telkens sterker in mijn eigen kracht. De kracht die ik nodig heb om mijn eigen demonen te aanschouwen. Vluchten noch vechten. Louter kijken en ademen. Soms lossen ze plots op, als een zeepbel. Soms blijven ze spoken. Mijn heel persoonlijke demonen weerspiegelen de maatschappelijke demonen. Het persoonlijke is politiek. Zelfs het meest intieme is politiek. Mijn lichaam is politiek. 

De maatschappij had me vervreemd van mijn eigen lichaam, van mijn eigen vrouwelijkheid. Altijd maar moest ik me als vrouw vermannen, zelfs  tijdens het meest vrouwelijke dat een lichaam kan doen: bevallen. Zo snel en efficiënt mogelijk, rationeel en medisch ook – laat je vooral niet deinen op weeëngolven die het rationele overstijgen, blijf maar in je hoofd in plaats van in je buik. En toch bleek mijn intuïtie vier keer in mijn leven sterker dan mijn hoofd en weigerde ik met mijn bevallingen elke medische interventie.  Vier keer in mijn leven verbond ik me met de oerkracht van de baarmoeder. Ik hoorde haar, ik voelde haar, ik was haar. Al Rahiem in mezelf. God in mij. En tevens gedragen door God, verbonden met de eerste cel, de oorsprong van onze ademhaling, via de navelstreng van de mensheid. Dé mensheid, samen Eén. 

Een te revolutionair inzicht voor ons neo-liberale kapitalistische systeem. Want het doorprikt niet alleen de mythe van het geloof in het louter materiële, maar ook dat van het monopolie van het individuele ik, van het dualistisch denken in ik versus de ander, van man versus vrouw, van wij versus zij, van ontwikkeld versus onderontwikkeld, van beschaafd versus barbaars, van halal versus haram. Teruggaan naar mijn vrouwelijke kracht, deed me inzien dat er een alternatief is. Dat het anders kan. Dat we de dualiteit kunnen overstijgen en er werkelijk zijn voor elkaar, vrij van angst. In vertrouwen.

Sinds een jaar ben ik thuis. De meeste dagen kruip ik diep weg in mijn cocon, te kwetsbaar om uit te vliegen. Te veel pijn ook. Oh, die pijn. Een scheurende pijn in elke cel van mijn lichaam. Soms is ze draaglijk. Dan begeef me naar buiten, verbind me met de mensen rondom me, aanhoor hun verhalen, doorprik hun maskers en aanschouw hun uitputting en pijn. Een maatschappelijke pijn. Maar we moeten verder. We staan er immers alleen voor. Toch? Of niet? Ergens voelen we allemaal dat het zo niet verder kan. Dat dit systeem een aanslag is op onze natuurlijke bronnen, ons lichaam, ons welzijn, onze menselijkheid. We putten onszelf en onze omgeving volledig uit en vervreemden ons zo van elkaar en van onszelf. Die vervreemding voedt angst. En angst voedt vervreemding. De ratrace van de angstcultuur. Valt die nog te stoppen? 

Ja. Als we de moed hebben om stil te staan. Om te kijken en te luisteren, onszelf te leren ontdekken in de ogen van de ander en zelf een spiegel te zijn voor de mensheid. Als we durven te leven in het besef van het eigen kleine ik, in het besef dat er maar één wij is. Als we ons kwetsbaar en open durven opstellen. Als we ons durven laten gedragen worden en bereid zijn die vreemde ander te dragen. Alleen dan kunnen we de lente en het licht binnenlaten en in vertrouwen leven in plaats van angstig over-leven.