Hoe geloof
ik in het Ene en tegelijkertijd in het oneindige? Hoe geloof ik in Een waarheid
en tegelijkertijd in verschillende perspectieven? Hoe geloof ik en twijfel ik
tegelijkertijd? En bovenal, hoe ben ik een ‘ik’ in de uiteindelijkheid van
goddelijkheid?
Mijn geloof
is een geloof van tegenstrijdigheden die bij nader inzien niet tegenstrijdig
hoeven te zijn. Allah is voor mij een allesomvattende entiteit die niet vatbaar
is in wat wij in onze beperktheden kunnen vatten. Allah is De God, op zich, die
zich kenbaar maakt in elk uniek bestaan. Allah is de energie die dit
voortdurend uitdijende heelal bijeenhoudt, de kiem waaruit we allemaal zijn
ontsproten, de kracht achter het Higgsdeeltje. Allah is dit alles, maar ook
niet. Allah is, zonder dit alles. Allah is.
En in dit
pure Zijn schuilt een enorme liefde. Een liefde waarnaar ik verlang, die ik
ooit gekend heb en die ik mis, elke dag, elke minuut, elke ademhaling. Een
liefde die ook een verscheurende angst inboezemt, een liefde die ik pas echt zal
toelaten wanneer ik er klaar voor ben, want die liefde zal me ontnemen van mijn
ego, mijn illusionaire zijn, mijn adem. Het is een liefde die mijn eigen dood
inhoudt. Een liefde waartegen ik me verzet, want echt klaar denk ik nooit te
zullen zijn voor die stroom die me zal ontvreemden van mijn vertrouwde oever en
me zal onderdompelen in de eindeloze wateren van eenheid ontdaan van het ik.
Ik ben er
nog niet klaar voor. Ik ben nog te veel ik. Ik snak naar Jou, maar ik wil me
nog even wentelen in de heimwee, de melancholie. Ik wil nog even cocoonen in de
illusie van mijn eigen ik en mijn – vergeef me mijn waan – persoonlijke
ontwikkeling en vrijheden. En dat in het besef dat hoe harder ik vecht voor die
vrijheid, hoe vaster ik mezelf en mijn ontwikkeling keten. Welke vrijheid? De
vrijheid van een maatschappelijk systeem dat in zich de angsten draagt en voedt
van ons ter dood veroordeelde ego?
Betekent
dit dat ik me beter ontdoe van die maatschappelijke boeien? Nee, want dat kan
ik niet en daarvoor ben ik ook niet op deze wereld. Wat ik wel kan doen, is de
relativiteit inzien van mijn eigen ik en de onoverkomelijke unie aanvaarden van
mijn ik met die van alle andere ikken. En daarnaar handelen. Mijn ontwikkeling
mag niet ten koste gaan van die van anderen, want die ander is uiteindelijk ook
ik. Wij, in onze onoverkomenlijke uiteindelijkheid ontdaan van ons ego, in het
goddelijke ritme van de golven van de eindeloosheid.
Laten we ons daarom, ik en
jij, nu al voorbereiden op onze Reis, door elkaar onze ontwikkeling te
gunnen en elkaar daarin te respecteren en te steunen. Elk met onze eigen
perspectieven en onze eigen twijfels. Ik, jij, Oneindig goddelijk.