Vanuit het vulkanisch gesteente borrelt het water op, alsof de vijver vanuit het diepste van zijn buik lacht, zingt, vertelt. Ondergrondse verhalen, die ik niet kan vatten. Op het tengere waterdrieblad hangt een grijsbruine cocon. Schijnbaar levenloos. Was het de wind of bewoog het uit eigen wil? Het harnas barst en het binnenste wordt naar buiten gekeerd. Eerst nog doorzichtig fragiel, engelachtig week. De zon verwarmt en een briesje droogt. Alsof nevels wijken, sluiers worden opgeheven. Zijden haartjes op het onderlichaam, dat zich uitrolt, te traag om het proces waar te nemen, wij kunnen slechts het resultaat zien. Ogen blinken op, pupillen weerkaatsen de zon. De pootjes eerst nog krampachtig rond de inmiddels veel te kleine cocon. Onder de ogen klopt het hart bloed naar de vleugels, elke slag voller en gouder. De pootjes verroeren zich, een enkele laat los, de wind kietelt de voetjes. En al dit gebeurt in stilte, in harmonie met de zang van de bron, de schittering van de zon, de streling van de wind. Vanuit een allesoverheersende stilte, een allesvullende leegte. Dit is magie! Het speelt zich voor mijn ogen af, maar ik vat het niet. Het is er, en tevens lijkt het een droom. Het leven is niet gestopt, het gaat gewoon verder. De roodborst in het nestje in de lork naast de vijver blijft af en aan vliegen met insecten voor de piepende jongen. De kikker kwaakt zijn stem schor. De schaatsrijders dansen op het lied van het water. En toch is er iets wezenlijk veranderd. De libelle opent de vleugels, laat ze drogen, plast, kust met een innige omhelzing haar cocon, haar verleden, ten afscheid en vliegt op, niet haar toekomst tegemoet, maar helemaal opgaand in het heden. Heel eenvoudig. In volle vertrouwen. Omdat het zo moet zijn. De hergeboorte.
Misschien kan ik stellen dat de voorweeën van mijn hergeboorte ongeveer een jaar geleden zijn aangevangen. Een hergeboorte begint altijd met een crisis. Met het gevoel van gevangenschap, van niet verder kunnen, van niet eens weten waarheen. Een dolen, een zich terugtrekken in een cocon van vertrouwdheden, een illusie van veiligheid. Zo voelde ik me ook. Veilig in mijn beperkingen, nooit voldaan, wetende dat er in elk van ons een prachtige libel schuilt, maar tevens bang om die te ontmoeten en uit te vliegen. Ongekende horizonten tegemoet. Met dat gevoel stond ik een jaar geleden aan zee.
De schuimtongen van de golven waren de enige wolkjes aan een verder staalblauwe hemel, die als een gewelf reikte tot aan einders opgaand in een eindeloze watermassa. De wind blies vrij, als wilde hij mijn gevoel van gevangenschap op scherp stellen. Het licht van de middagzon verbleekte mijn zicht op de zinderende horizont, waardoor die, samen met mijn gedachten, in nevelslierten opging, om op de golvenkoppen aan mijn voeten te worden neergesmeten en mij te verblinden in een duisternis aan onderdrukte verlangens. Naar daar, voorbij de nevels. Naar daar, waar échte wolken kastelen bouwen. Naar daar, waar de zon schaduwen werpt. Schaduwloos naakt stond ik op het strand. De zee wiste mijn voetsporen en verdoofde mij voor wat zou komen. Ik was me bewust van een nu dat ik niet vatten kon, of durfde. Een verbeeld nu dat ontstond in mijn herinneringen en angsten, dat me verlamde en ketende. Mijn voeten zakten steeds dieper weg in het zand. Ik zou nooit over het water lopen, ik had geen energie meer om te geloven. Mijn geloof gaf ik af aan de baren van het leven en de dood, aan eb en vloed. Tranen welden op en smoorden mijn stem. Ach, geen geluid kon woorden dragen in deze betekenisloosheid. Had het nog zin er iets over te zeggen of zelfs maar te denken? Kon ik mijn onbegrensde kooi niet beter aanvaarden? Me overgeven aan de getijen en me bevrijden van de illusies van wolk en nevel? Ik zuchtte en ploeterde mijn voeten los uit het zand. Naar nergens, ver weg.
Het was niet zozeer het geloof op zich dat ik verloren was, maar de beleving ervan. Ergens diep in mij borrelde nog een bron van onvoorwaardelijk vertrouwen, maar ze ontsproot niet. Ik kon mijn dorst er niet aan lessen. Ik kon de nectar niet delen. Er was geen verbondenheid meer. En laat religie, religiare, nu net verbinding zijn. Het geloof, en met name de islam, is in deze overgerationaliseerde, overge-jalil-iseerde maatschappij gereduceerd tot een theorie, een zich dogmatisch houden aan bepaalde regels. De diepgang is verloren, de mystiek, de poëzie, de vrouwelijkheid, de pure schoonheid. Schoonheid wordt geinterpreteerd als een klinische properheid, een strak patroon van meetkundige vormen. De diepgang moet gemeten en bewezen worden. Wat niet gevat kan worden, bestaat niet. De oproep tot een moderne of rationele islam bezorgt me koude rillingen. De islam wordt al veel te rationeel beleefd! In de ratio is er geen plek voor rahma, voor barmhartigheid, voor de baarmoeder, wel in het hart. Ik heb het ook niet over een flower power beleving van de islam, alleen vanuit het hart. Het is net die tweedeling die alweer heel erg rationeel is, alsof hart en ratio, yin en yang, jamil en jalil, twee aparte werelden zijn die gescheiden moeten blijven.
Jamil en jalil, baarmoeder en baarkracht, kunnen niet zonder elkaar bestaan. De een heeft de ander nodig. Een baarmoeder heeft kracht nodig om te kunnen baren en zonder baarmoeder kan kracht niets doen. Samen vormen ze een éénheid. Dat inzicht mist zo vaak in de beleving van vele mensen, al dan niet gelovig. Dat gemis vrat aan me, zoog me leeg. Tot er alleen nog een zwaar vraagteken overbleef. Tot ik te stijf werd om nog door de knieën te gaan in overgave. Tot ik te triest werd om nog te stralen in gebed. Het was ramadan toen ik stopte met bidden - en dus ook niet vastte. Op een dag vroeg mijn man me voorzichtig wat me weerhield om mee te bidden. Ik antwoordde dat ik de mystiek miste, de spiritualiteit, en dat ik me niet thuis voelde in de dominante beleving van de islam. Zoals wel vaker, mijn man werkt in digitale communicatie, zat hij op dat moment achter zijn computer. Hij vroeg Sheikh Google om advies door de zoektermen 'islam', 'spiritualiteit' en 'België' in te typen. Daar openbaarde zich een uitnodiging voor een family retreat in de Ardennen met een grijze man met groene tulband en een vreemd muziekinstrument in de handen. Hij keek ons grijnzend en onderzoekend aan. Ik knikte. We gaan. En als het niet meeviel, zouden we gewoon gaan wandelen.
We kwamen aan op het moment van het gebed. Kleurrijke tapijten, een briesje dat een regenboog aan sluiers deed golven over een palet aan huidtypes, kleuren en rimpels. Ik gaf me over aan de buigingen, dankbaarheid stroomde door mijn aders en heelde mijn cellen. Vier dagen intensief samenzijn. Niemand bevroeg me op wie ik was, wat ik deed, waarom ik hier was. Ik stelde ook geen vragen. We luisterden en vertelden vanuit een niveau dat het louter rationele oversteeg, het waren onze zielen die spraken. Geen maskers. Diepgang. Een naaktheid die niet kwetsbaar was, want een oeverloos vertrouwen bedekte ons. Het was mijn eerste stap op het pad, op de tariqa. Een pad dat we bewandelen op blote voeten, alle zintuigen open, aardend. Verbonden van wortels tot kruin, van de ruimte onder ons tot boven ons. Het zelf als episch centrum en tevens als niets. Ik was thuis. Veertien jaar na mijn thuiskomen in de islam opende zich de deur naar de kern van het geloof. Ik was gastvrouw en gast tegelijkertijd. Ik verwelkomde en werd welkom geheten. In een continue dynamiek van in-en uitademing, van dag en nacht. Het was yoga en islam, het was humanisme, het was fundamenteel mens zijn.
En het is elke dag opnieuw mens worden. Elke nacht ruimte maken voor mijn menselijkheid. Het is geen afgewerkt verhaal, maar een permanent schrijven. Me verwonderen en verwoorden. Creëren vanuit die verwondering, vanuit aanwezigheid. En zwijgen, veel zwijgen. Om te kunnen luisteren. Hoe snel staan we klaar met (voor)oordelen, verwachtingen. Hoe vaak ontnemen we onszelf de heldere magie van inzicht, door te kijken vanuit wazige brilglazen van vroegere ervaringen, mislukkingen, angsten. Of vanuit maatstaven die de maatschappij ons oplegt en die we vaak internaliseren. En al dit beperkt ons, ketent ons, verblindt ons voor wat mogelijk is. Vandaag, op mijn veertigste verjaardag, en een dag na de hergeboorte van de libel, heb ik beslist een jaar thuis te blijven. Er te zijn. Me te laten ontpoppen, mijn fragiele vleugels over te geven aan de zon en de wind. Zonder iets te verwachten. En ooooh, wat is dat moeilijk! Want al meteen dondert er een kakafonie aan demonische stemmetjes doorheen mijn hoofd. Niets doen? Je moet je nuttig maken! Zitten en dan, wachten, waarop? Wat zal je dik worden van al dat nietsdoen! Je gaat een programma opmaken, grote kuis in huis, minstens een roman schrijven, een moestuin aanleggen! De stemmen worstelen zich doorheen mijn hersenen, zetten alle knoppen op alarm, en ik spring en dien. Kleren strijken - heb ik nooit gedaan, maar nu moet ik mijn tijd zinvol benutten! De tienduizend-stappen-app op mijn gsm downloaden, vooral blijven bewegen, niet stilzitten, ondanks de brandende pijn in mijn lichaam! Ik aanschouw dit alles en kan er niet aan weerstaan. Mijn lichaam geeft aan dat het wil schommelen op het ritme van het zijn, maar mijn ego, dat zich als een geest voortdurend transformeert van gekwetter naar gedaver naar gepreek en gebod, ontrukt me uit de baarmoederlijke bescherming van dat zijn, en gooit me in de mallemolen van het niet aanwezig zijn, waar ik me krampachtig probeer vast te klampen aan zielloze geraamtes van illusies, driften en verlangens. Ik zie het gebeuren, maar ben slaaf aan mijn angst om mezelf te verliezen in het louter zijn. Nochtans is dat zijn het enige wezenlijke, de enige realiteit. Hoezeer ik me daarvan ook bewust ben, er gaapt een kloof tussen het besef en het beleven.
Die kloof kan overbrugd worden, we kunnen vrij zijn van gebondenheden en één in verbinding. Die vrijheid beleven, dat is het doel van ons leven. Religie, ook yoga is in die zin religie, is daarvoor een instrument. Religie als zijnde verbinding. Niet als zijnde een opsomming van verplichtingen en verboden. Verbonden zijn betekent niet dat ik dan niets meer doe, dat ik zweef. Integendeel. Verbonden zijn betekent dat ik vanuit mijn aanwezigheid beweeg, helemaal geaard en gegrond. Het is een beweging die niet voorkomt vanuit een streven, maar vanuit de stilte zelf. In de yoga wordt er gesproken over een keuzenloos bestaan. Niet ik maak keuzes, maar het leven kiest voor mij. Dit is het principe van 'maktub' in de islam. Mijn beweging staat geschreven, net zoals de rotatie van de sterren. Dit inzicht is niet te bevatten door het ego, want het ego waant alles te kunnen controleren, als de ruiter op de ezel. Laten we ons berijden, beteugelen, dan zijn wij de ezel. Dierlijk balkend en kakkend. Maar we zijn mensen, en om onze menselijkheid te kunnen beleven, mogen we ons niet laten meeslepen door het ego. Het ego is louter overleving, het geeft gevaar aan en doet ons genieten. We hoeven het niet te onderdrukken en asceet te worden, maar we mogen ons er niet door laten bepalen en binden. Dat is échte vrijheid! Elk levensbeschouwelijk pad biedt manieren aan om te oefenen om die vrijheid te bereiken. In de islam is het een levenswijze. Door te vasten leer je impulsen te weerstaan van onmiddellijk de honger te willen stillen. Honger, niet vanuit noodzaak maar vanuit vrijheid, creëert stilte. Stilte is een voorwaarde om je te kunnen verbinden. Door te bidden doorbreek je de dagelijkse sleur van een materieel bestaan. Het is een oefening is overgave, in onvoorwaardelijk vertrouwen.
Ramadan staat voor de deur en mijn ego is naarstig op zoek naar argumenten om het vasten niet te hoeven ondergaan. Vorig jaar was het louter een strijd. De voorgaande jaren vastte ik ook niet, omdat ik zwanger was of borstvoeding gaf. Ook nu nog drinkt Adam bij me. Zijn zussen en broer heb ik elk twee jaar borstvoeding gegeven, maar bij Adam lukt het me niet om af te bouwen. Hij zuigt zich aan me vast, wil niet lossen, en ik laat het ook toe. Stoppen met borstvoeding is ook een einde aan de baarmoederlijke baby-moeder relatie. En daarvoor blijk ik nog niet klaar. En Adam evenmin. Omdat ik hem de ruimte niet geef en hij die ruimte niet opeist. We versterken elkaar in onze wederzijdse afhankelijkheid. En toch hunkeren we elk naar ademruimte. Bij mij uit zich dat in fysieke uitputting. Bij hem in eczema. Ik ben dan wel fysiek bevallen, maar toch voel ik me nog altijd zwanger. Alsof ik Adam nog niet als een op zichzelf levende ziel beschouw. Adam en Eva, nog één ziel. Zo zijn ze ook geschapen, min nafsin wahidin, vanuit één ziel. Ze werden geschapen vanuit de Eenheid, om uiteindelijk terug te keren naar die Eenheid. Ondertussen zijn het twee aparte individuen, elk op een eigen reis, een pad dat ze weliswaar hand in hand bewandelen, maar verschillend ervaren. Een reis waaruit ze elk de nodige levenswijsheden halen om zichzelf te leren zien in de ogen van de ander. Om zichzelf te leren kennen, zich met zichzelf te verbinden, om zo de ander te leren kennen en zich met hem te verbinden en in de dynamiek van de spiegeldans tot de Ene te komen, in één-voud.
Ik hou van eenvoud. Ik drink graag thee. Sloten thee. Het liefst pure biologische groene thee met een eenvoudige earl grey smaak. Ik heb het niet zo voor de geurige smaakpaletten van yogi-thee. Met de levensspreuken die daaraan vasthangen heb ik een haat-liefde verhouding. Soms zijn ze op het pathetische af, soms zit er een waarheid in. Eén spreuk, die ik maanden geleden opdronk, blijft nazinderen. Het was iets in de aard van: Eerst kennis van jezelf, dan liefde voor jezelf, dan vertrouwen in jezelf. Dat klopt wel. Kennis gaat veel verder dan het rationele, weten wat je zwaktes en sterktes zijn, je vaardigheden en valkuilen. Het gaat ook over je demonen en engelen in de ogen durven kijken, je eigen bodem durven aftasten en je durven geven aan de koppen van torenhoge golven. Het gaat over de kennis van leven, en leven is nooit geïsoleerd, het is een deeltje van een geheel. Pas dan kan je jezelf liefhebben, geen egoïstische liefde, noch een altruïstische. Het is een allesoverkoepelende liefde, een liefde die zowel jezelf als de ander bevat. Liefde kan niet opgesplitst worden, want dan is het geen liefde meer. Liefde stroomt en schept leven.
De overgang van kennis naar liefde is een pijnloos afscheid nemen van de cocon van de zelfkennis en een bibberend onderzoeken van de liefde. Met veel schroom, blozend en maagdelijk onervaren. Niemand kan je daarin onderwijzen, behalve het leven zelf. Maar om die lessen te kunnen horen, moet je innerlijk stil zijn. Oh, wat blaten en blèren die stemmen in mijn hoofd! En toch is het soms écht stil, het is een allesomvattende stilte. Niet de dreigende stilte tussen de bliksemschicht en de donderslag. Niet de sluipende stilte na een ruzie. Noch de beloftevolle stilte na het ritselend openen van een reep chocolade. Het is een stille stilte, vrij van associaties en bijvoeglijke naamwoorden. Het is de stilte waarin alles vervat zit. Het is God. En God is liefde. God kennen kunnen we nooit, God is niet kenbaar. God liefhebben, daarnaar snakt elke minnaar. En ik bemin, ik bemin. Het is geen materialistisch of seksueel beminnen, het is het laven van de dorst aan de oorsprong aller bronnen. Soms, wanneer ik yogales geef en helemaal onderduik in de stroom van geven en ontvangen, dan voel ik louter liefde. Ik heb de mensen op hun matje lief, ik heb mezelf lief, ik heb de wereld lief. Net zoals ik momenten heb dat ik Adam kus en in die liefdesstroom tevens alle kinderzieltjes van de wereld kus. Tot ik weer afgeleid word en me afscheid van de stroom. Dan ben ik een drenkeling in het kolken van mijn gedachten. Dan is er slechts overleven en is er geen liefde meer. Ook geen zelfliefde. Alleen een zelfbehoud. Een dierlijke overlevingsdrang, slaven van de strijd. De maatschappij en het individu zijn elkaars spiegel. En wat we in die spiegel zien, is lelijk.
We leven in een angstmaatschappij, onze gezichten verwrongen van de strijd. Geen nobele en voedende jihad, maar een duivelse fast food jihad. Mensen strijden om de eigen privileges te behouden en te vergroten of om privileges te verkrijgen. Mijn land, mijn overtuiging, mijn pensioen, mijn grenzen, mijn groene zone, mijn kinderen, mijn voetbalclub, mijn welzijn, mijn me-time. Allemaal opgesplitst en afgescheiden. En mijn strijd moet snel resulteren in mijn gewenste uitkomst. En daarvoor smeed ik louter allianties met andere opportunistische ego's die me op dit moment goed uitkomen. Er is geen visie, er is geen samenhorigheid, er is geen menselijkheid. Neo-liberale ego's teren op afscheiding. Ze houden ervan hun drager te ontmenselijken, om hem op die manier afhankelijk te maken aan de onbegrensde gulzigheid dat het ego typeert. Het ego is de slavendrijver van de ziel. Ik ben vaak zo intriestig en eenzaam wanneer ik in een groep mensen vertoef. Ik begreep nooit waarom. Maar nu zie ik het wel. Wanneer ik nabij een getormenteerd ego ben, dan zie ik diens zielenpijn. Het is een helse pijn. In zijn ogen zie ik de monsters van zijn, maar ook mijn, innerlijke hel. Een hel als een lange pijp waarin de ziel steeds verder afglijdt, met hier en daar een venster op het paradijs, op wat zou kunnen zijn, een venster waarvan de scherven de wonden telkens opnieuw openrijten. Sommige mensen sluiten gewoon de ogen, in een poging zich af te sluiten van hun werkelijkheid. Ze houden zich vast aan fast food illusies, aan bellen van consumptie, seks, of prestige, die met de minste vingerprik uit elkaar spatten. Om dan verder af te glijden, de diepte in, naar de kolkende lava van de ondergrond. Anderen durven op een bepaald moment hun eigen hellevuur te aanschouwen, want alleen met geopende ogen kunnen ze een uitweg vinden. Zij die met de kop in de modder verder leven, zullen moeten wachten tot de dood hen de ogen opensplijt.
Of ik geloof in hel en paradijs, vroeg iemand me onlangs. Oh ja, meer dan ooit, en we zijn zelf de poortwachters. Hiermee wil ik de miserie waarin vele mensen leven niet minimaliseren of toedichten aan hun eigen verantwoordelijkheid. Ook dit is een maatschappelijk gegeven. In een wereld waarin alles oppervlakkig, vervangbaar, snel en chaotisch is, is er weinig helderheid. En net helderheid is nodig om te kunnen kijken, om de eigen ziel te ontmoeten onder de lagen van troebelheid, om het licht te kunnen zien in de maatschappelijke koker. Elke foetus ontvangt een zuivere ziel, het geboortekanaal is het begin van de tunnel die de baby afscheidt van het geheel, om dan op te groeien, in heimwee naar de liefdevolle bescherming van de baarmoeder. We zoeken die in de armen van ouders, van vrienden, van geliefden, we zoeken die in geld, carrière, macht, in eten, seks, geweld, in moskeeën, kerken en op yogamatjes. Allemaal fata morgana's zolang we ronddwalen in de afscheiding, zolang we ons niet volledig bewust zijn van het geheel en daarnaar leven.
En daar ligt de reden waarom ik Adam nog niet helemaal gebaard heb. Uit angst om hem af te geven aan het doolhof van het leven. En daar ligt mijn eigen proces. De derde opdracht op het thee-etiketje: vertrouwen. Want het leven is nu eenmaal een test, het is de hel waardoor we moeten wroeten om weer thuis te komen in het paradijs hier op aarde. En iedereen komt thuis, ooit en ergens, wanneer er geen tijd en ruimte is. Daarop moet ik vertrouwen. Maar mijn vertrouwen is nog heel ver weg. Omdat ik nog niet voldoende liefheb. Liefhebben zonder iets te verwachten. Zonder angst. Zonder voorwaarden. Uiteraard heb ik mijn kinderen lief, ze zijn mijn zonnetjes, mijn sterren. Maar ergens blokkeert angst die onvoorwaardelijke liefde. De liefde die een pas bevallen moeder overspoelt van zodra haar huid die van haar baby vindt terwijl de navelstreng hen nog heel even verbindt. Als een volmaakte levenskring, de liefde die door elk apart hart stuwt en die via onze bloedbanen en de navelstreng zichzelf vindt in het hart van de ander. Het doorknippen van de navelstreng, is tevens het doorknippen van die liefdesstroom. En zo gaat elk van ons met liefdesverdriet door het leven. De ene verdringt het verdriet, de andere verdrinkt het, nog een andere verzuipt het. Maar het blijft. Het is ons lot, zeg maar, om die liefde te vinden daar waar de ruimte om gevonden te worden is opgeheven, ooit, op een moment vrij van tijd.
Maar in deze maatschappij dringt de tijd. Tijd is geld, is macht, is ego. In het klassieke systeem van een ziekenhuisbevalling krijgt een pasgeboren baby amper de tijd om de cirkel van het leven te ervaren op de borst van de moeder. Een pas bevallen moeder moet meteen verder, de navelstreng doorknippen, die moederkoek eruit persen, cijfers over gewicht en lengte incasseren, naam geven, ruimte maken voor de volgende persende moeder. Aan de lopende band. Een product, of een batterij-koe. Je hebt niets te zeggen, alleen maar te loeien. En loeien deed ik. Moederziel alleen en verloren. Met Lina's geboorte lag ik stemloos en gebonden aan een monitor om de weeën op te roepen, terwijl de baby in mij aangaf dat ze nog wat tijd nodig had, maar tijd was er niet. Met Nora's geboorte luisterde niemand naar mijn loeien, ik moest mijn beurt op een plekje afwachten en op mijn tanden bijten, en ik baarde Nora in de gang van het ziekenhuis. Met Harouns geboorte, vijf weken te vroeg, kon mijn man niet overkomen uit Egypte, want de tweede of derde of vierde golf van de revolutie had het vluchtverkeer platgelegd en de tijd tikte verder. Ik had alleen zijn foto in de hand. Een foto die mijn weeën verslonden en verscheurden. Met Adams geboorte, tja, loeide ik mee op het loeien van de ziekenwagensirene en werd me mijn baby ontrukt nog voor ik zijn huid op de mijne kon voelen. Net als het kalf van een batterij-koe dat meteen wordt weggenomen om te fokken voor de slacht. Alles snel. Alleen op het toppunt van mijn barensweeën oversteeg ik de beperkingen die me werden opgelegd. Vier keer in mijn leven was ik niet langer Eva. Ik was niets en alles. In het diepste van mijn vlees was ik tevens licht. Volledig verankerd in mijn eerste chakra stroomde het bewustzijn van de zevende chakra, mijn kruin in mijn stuit, alle chakra's verenigd in de golven van het baren. En daar, in die stroming, ontmoette ik alle moeders doorheen tijd en ruimte, alle leven, de oerkracht. Het ik was van geen tel meer. Er waren alleen nog de baarmoeder en de baarkracht en ik leste mijn pijn aan de bron van alle creatie. Pijn loste op in liefde. Ruimte en tijd waren illusies.
Soms lijkt de tijd even stil te staan, dan is er geen tijdbesef. Dan waan je je op elke plek van de wereld en daarbuiten. Dàt is vrijheid. Dat is het overstijgen van de beperkingen die ons ego ons oplegt. Je hoeft daarvoor de ogen niet te sluiten. In tegendeel, hou ze open! Kijk! Tast! Ruik! Proef! Luister! Leef! Onze zintuigen werden ons gegeven om te getuigen over de zin van het leven. De getuigenis is geen rationele keuze, het is de natuurlijke uitkomst van bewustzijn. Er is geen God dan God. La ilaha ila Allah. Er is alleen het bewustzijn. Dat bewustzijn kan niet in woorden beschreven of in tabellen gegoten worden. Zolang we vastzitten in de beperkingen van ons brein, kunnen we God nooit ervaren. Dat is net het drama van de manier waarop de meeste religies en levensbeschouwingen vandaag worden beleefd. Een beleving vanuit het hoofd, vanuit die twee hersenhelften die alles duaal opsplitsen in tegenstrijdigheden, juist versus fout, halal versus haram. Die dualiteit typeert ook onze politieke en maatschappelijke beleving. Het centrum versus de periferie, de werkenden versus de werklozen, de gezonden versus de zieken, de normalen versus de beperkten, de verlichten versus de barbaren, de goeden versus de slechten.
Dit zwart-wit denken en de polarisering die daarmee gepaard gaat, is een zeer modern fenomeen. Het is de moderniteit an sich. Het is rationaliteit. Een pleidooi voor meer rationaliteit klinkt mij dan ook angstaanjagend in de oren. De holocaust is het meest sprekende voorbeeld van wat doorgedreven rationaliteit kan betekenen. Maar ook de vele andere genocides die de menselijkheid in de laatste twee eeuwen verduisteren. Van zodra de ene groep mensen wordt afgesplitst van de andere als minderwaardig, wordt de menselijkheid ontmenselijkt. Dualiteit verscheurt en verscheuring ontmenselijkt. En we zijn allemaal prooien van het beest van de ontmenselijking. Die kan extreem zijn, in de vorm van genocide, maar ook onderhuids, in de vorm van de ene partner die zich beter acht dan zijn of haar wederhelft. In het groepje mensen waaraan ik yogales geef, liggen mensen op hun matje met wie ik in het dagelijkse leven wellicht niet in contact zou komen, omdat we zo verschillend zijn. Sommigen hangen uitgesproken bepaalde politieke ideeën aan die ik niet deel. En toch, in de stroom van de yoga, lost de spanning op, worden we allen samen één in de rivier van de ademhaling, van het leven. Vrij van maskers en etiketten. Eenvoudig en fundamenteel mens.
Eén-voud. Tawhid. Een ontkenning en een bevestiging. Ik ontken dat er iets anders de eer toekomt om voor te knielen. Ik bevestig dat alleen God de eer toekomt om voor te knielen. Zo ben ik vrij van alle wereldse ketenen. In verbondenheid met de Ene ben ik vrij van alle wereldse gebondenheden. Of zou ik daarvan vrij moeten zijn. Vrij zijn, betekent onafhankelijk zijn van wat dan ook, in het bewustzijn en in de erkenning van de volledige afhankelijkheid van de Ene, de oorsprong van alles en waarnaar we terugkeren. Hij, huwa, en zij, hiya, overstijgend. Louter hu. Zonder hu was er niets. Hu, zo onvatbaar en tegelijkertijd dichter bij ons dan onze eigen halsslagader. Misschien is dat inzicht datgene wat ik het meest mis bij de gangbare levensbeschouwelijke beleving. Dat het goddelijke niet iets extern en dogmatisch is, maar dat het goddelijke net zozeer in onszelf aanwezig is, dat er een constante dynamiek is tussen het goddelijke en het zelf. Om dit te kunnen ervaren moeten we, opnieuw, stil zijn. Stil zijn kunnen we oefenen, door gebed, vasten of meditatie bijvoorbeeld. Maar dan nog ... Ik ervaar zelden échte stilte tijdens het bidden in een mainstream moskee. Ik bedoel dan de stilte die ruimte biedt. Meestal voel ik me bekeken en beknot, want ook bidden moet volgens bepaalde dogma's verlopen. Als je in een moskee bidt, getuigt het uiteraard van welgemanierdheid, 'adab', om te bidden volgens de islamitische manier. Maar ik heb het niet over de rituelen van houdingen en recitaties. Ik heb het over de subtiele ruimte, een ademruimte, zeg maar, die wordt bepaald door de dynamiek van de aanwezigen. Wanneer de meeste aanwezigen hun geloof op een eerder rationele manier beleven, en zich vooral bezig houden met het hoe en wanneer, de juiste beweging van de ledematen en de juiste bekleding, dan drukt er iets zwaars op mijn longen dat een diepe ademhaling bemoeilijkt. Wanneer de meeste aanwezigen dieper ingaan in hun gebed, wanneer het de harten zijn die bidden meer dan de ledematen, wanneer het ruisen van kleurrijke kleren en armbanden een zegening is in plaats van een belemmering, dan bruist mijn hart en heelt mijn adem. Dan is er ruimte voor stilte, waarin ik helemaal aanwezig ben en me helemaal bewust ben van de Aanwezige. Ik hou ervan om na het bidden, wat op zich toch eerder een individueel gebeuren is te midden van anderen, me ook te verbinden met de mensen rondom me, hen in de ogen te kijken, hen te omhelzen, hen zegeningen toe te wensen, onze stemmen te laten samensmelten in lofbetuigingen aan onze Profeet, vrede zij met hem. Dat wordt vaak verketterd als zang en des duivels. Ook muziek en dans worden verketterd, terwijl muziek en dans om God te eren net de harten kunnen openen. Bidden vanuit het hart dus, zonder daarbij in de dualiteit van rede versus beleving te vallen, maar die net te overstijgen.
Ook vasten onttrek ik van het louter rationele. De vele publicaties over de invloed van vasten op de gezondheid laat ik aan me voorbijgaan. Gezond of niet gezond, en hoe dan? Ik luister naar mijn lichaam. Net zoals bij een yogahouding probeer ik te weerstaan aan de eerste impulsen om terug te komen uit een houding. Ik kijk wat er gebeurt. Als ik pijn begin te ervaren, dan kom ik terug. Zo ook met vasten. Ik maak de intentie, ik aanschouw. Als het vasten schade kan berokkenen, dan stop ik. En elke dag is anders. Elk vasten is anders. Elke dag ben ik anders. Vanuit verbinding met mezelf, volgt wat juist is. Juistheid is geen gevolg van rationele keuzes. Keuzes, een ja versus een nee, een dit versus een dat, zijn alweer rationele constructies. Eigenlijk getuigt het zelfs van hoogmoed om te beweren dat je keuzevrijheid hebt of wil hebben. Als je leeft in verbinding, dan vloeien je stappen vanzelf. Dan hoef je enkel te volgen. Dat betekent niet dat je er niet over mag nadenken of reflecteren. Integendeel! Reflectie is gezond en nodig. Reflectie zorgt voor diepgang en begrip. Maar reflectie vanuit aanvaarding van wat is, op dit gegeven moment, is helemaal anders dan reflectie vanuit een verwerping, een strijd. Eerstgenoemde creëert ruimte en inzicht, laatstgenoemde creëert angst en weerstand. Dit is een vicieuze cirkel. Hoe meer ruimte je jezelf toelaat, hoe dieper je inzichten, hoe meer alles stroomt. Hoe meer je jezelf beperkt, hoe oppervlakkiger alles blijft, hoe meer je vastzit. Als je vanuit stilte je inzichten doorleeft, dan ontstaat er ruimte en in die ruimte komen de antwoorden, en die antwoorden kunnen best revolutionair zijn, ze kunnen dingen in beweging zetten. Het is dus geen apathie. Het is niet omdat je iets aanvaardt zoals het zich nu voordoet, dat je daarmee akkoord gaat. Deze levenshouding bevat geen waardenoordeel. Eigenlijk is het de eenvoud zelve. Je kan niet anders dan iets aanvaarden. Toen ik twee maanden te vroeg onderweg was in de ziekenwagen naar het ziekenhuis om te bevallen, vocht ik eerst. Pas toen ik aanvaardde wat er was, ontstond er ruimte om te ademen, en eventueel te handelen.
Adam kwam in mijn leven met een boodschap van overgave, hij leerde me te ademen. Twee jaar wordt hij vannacht. Twee jaar geleden was het een hittegolf. Het verwachte onweer die dag brak niet uit. Wat wel in alle hevigheid uitbarstte, was mijn water, alsof het de uitgedroogde lentebodem wilde bevochtigen. Ik moest me overgeven aan de krachtige straal. Hij ook. Samen stonden we machteloos. Het was wat het was. Maar in de mallemolen van de medische wereld welden de vragen op: hoe kon dit gebeuren? Wat had ik verkeerd gedaan? Hoe kon ik hem zo maar plots en veel te vroeg uit mijn warme buik onttrekken? Terwijl de dokter de weeën wilde remmen, werden die sterker en belandde ik in een roes van brandende golven die mijn hele lichaam verscheurden en mijn ziel verenigden met mijn ademhaling. Met mijn laatste uitademing nam hij zijn eerste inademing. Een wonder! Op amper 32 weken ademde hij! Adam, adem, atman, de hele mensheid, de ziel, in dit tedere lichaampje. Hij en ik, in één adem, en tegelijkertijd ook zo gescheiden. En toen bleef ik alleen achter, terwijl buiten de dageraad aanbrak. Pas uren later zou ik hem weer zien, met buisjes in en uit zijn buikje, neusje en hoofdje, zijn middenrif pompend op een dappere draf van een goddelijke levensadem, het schuim op zijn lipjes. En ik wist dat hij het zou redden, de adem als redding, dat was zijn boodschap. Het was vrijdag 13 mei.
De dagen nadien doolde ik door de ziekenhuisgangen. Mijn buik bloedde tranen, schreeuwde leegte. Alleen mijn hart was vol. Vol liefde. En mijn borsten. Maar ze mochten nog niet voeden. Dagenlang zat ik aan de couveuze, mijn handen op zijn beentjes, zo fragile en toch zo sterk. En ik zong, deep deep breath, divine breath, butterfly breath, colourful breath, Adam habibi. Op de derde dag mocht ik hem even op mij leggen. Nu nog ruik ik dat moment, zijn zoete hemelgeur, nu nog hoor ik zijn paradijselijke pruttelgeluidjes. Mijn buik stroomde vol, mijn prana herstelde zich. Onze ademhaling ritmisch op elkaar afgestemd. Niet meer één, maar wel samen. Die momenten van kangoeroeên, zoals ze dat noemen, waren het licht in mijn dagen. Dan kropen we samen in onze schelp en nam ik deel aan de cocon waarbinnen mijn kleintje groeide. Dan bad ik dat hij zich weldra mocht ontpoppen tot een kleurrijke vlinder. Maar ik moest afscheid nemen van de cocon die het hele universum omvatte. Ik moest naar huis. Hoezo huis? Als een nomade in de nacht zwierf ik samen met andere couveuzemama's verdwaasd door de ziekenhuisgangen, flesjes moedermelk tegen onze lege buik aangedrukt, de totaal verloren en ontredderde blik van een koe wiens kalf is afgenomen, dikke, lekkende uiers. We herkenden elkaar, behoefden geen woorden, we deelden elkaars eenzaamheid, heel even, in een ooggebaar. Naar huis? Hoe ironisch! Ons huis was waar onze baby was. Ons huis, de couveuse. In het gezoem en gepiep van machines, in de tijdsloosheid, de ruimte waarin enkel plaats was voor een licht-en schaduwspel.
De politiek had beslist. Pas bevallen werd ik naar huis gestuurd, met lege handen, op ijsblokjes tegen de brandende pijn van aambeien, met het huurcontract van een kolfmachine die ik zelf moest gaan afhalen. Om dan elke ochtend in de file met flesjes stressmelk terug naar mijn baby te rijden, en hem elke avond te wassen in afscheidstranen. Er werd gezegd dat ik te sentimenteel was. Dat het de hormonen waren. Dat het verdriet wel zou overwaaien. Dat deed het niet. Twee jaar later zijn de wonden nog altijd niet geheeld. Zelfs al ben ik gezegend met een gezonde en gelukkige peuter, de pijn van de onmenselijke behandeling blijft nazeuren. Dat is ons beleid. Er is geen ruimte voor menselijkheid. Alles dient beperkt en becijferd te worden. Ook het prilste leven. Ik heb die pijn gedurende twee jaren onderdrukt. Want ach, het is toch allemaal goedgekomen! En mijn pijn is niets in vergelijking tot de pijn van ouders die hun kind verliezen, of moeders die tussen artilerievuur moeten bevallen, of vrouwen die sterven in hun barensweeën omdat er gewoon geen medische bijstand is. Dat is allemaal waar, maar voor mij was dit te vroeg naar huis gestuurd worden, het achterlaten van een baby die vooral de aanwezigheid van zijn moeder nodig had, mijn persoonlijke ervaring met de duivelse trekken van een beleid waarin geen ruimte is voor mensen, voor liefde, voor éénheid.
Je kan je hoofd niet in het zand steken, want ook in het zand komen de maden naar je toe. De vuilbak van de mensheid staat wijd open en stinkt! Er gaat geen uur voorbij of we worden geconfronteerd met ellende, smart, onderdrukking, ontmenselijking. De dag waarop ik instortte, ondertussen bijna twee maanden geleden, modereerde ik samen met mijn collega een workshop voor moslima's over omgaan met islamofobie. Islamofobie is racisme is het ontkennen van de menselijkheid van een bepaalde groep mensen omwille van huidskleur, geloof of afkomst. De getuigenissen expliciteerden wat ik zelf al lang voelde, dat (vooral zichtbare) moslima's in onze Belgische context al hun energie moeten steken in het zich permanent verantwoorden van en verontschuldigen voor daden die in naam van hun geloof gebeuren, van het dagelijks bewijzen van hun eigen menselijkheid - en daarin niet lukken, want de in maatschappelijke structuren ingebedde achterdocht en angst verdenken en culpabiliseren hen systematisch. Die maatschappelijke druk waaronder ze moeten leven, vreet aan hen, als een sluipend gif. Vele moslima's kampen met overmatige stress die hun welzijn ondermijnt. Is het een toeval dat in de intensive care van de couveuze-afdeling de meeste baby's islamitische namen droegen? Misschien wel. Maar het zette mij toch aan tot een reflectieproces. Ik werkte toen nog voor Unia, het Gelijkekansencentrum. De periode van mijn zwangerschap was ik intens bezig met het voorbereiden van de internationale dag tegen Racisme, op 21 maart. Maar aangezien racisme volgens onze mainstream politici relatief is, was de dag al omgedoopt tot internationale dag tegen discriminatie. Ik kon veel meer beweging maken wanneer het ging om rechten van mensen met een handicap of holebi's dan om rechten van mensen met een ander geloof, met name moslims. Het verblijdde me uiteraard dat we toch op bepaalde terreinen opening konden creëren, maar het frustreerde me dat dat veel minder lukte wanneer het ging om islamofobie. De weerstand die ik ontmoette, vanuit partnerorganisaties, justitie, media, het beleid, burgers, maar ook vanuit Unia zelf, brak me. En brak wellicht veel te vroeg mijn water.
In deze tijden van identiteitspolitiek identificeer ik me liever niet, ook niet als moslim, want elke identificatie wordt gezien als een zich afzetten tegen de ander. Laat ik het zo stellen: ik haal mijn inspiratie uit de islam. De islam, of althans mijn beleving daarvan, opent mijn hart, bezielt mijn leven. De verhalen over de profeet Mohamed, vrede zij met hem, althans mijn interpretatie daarvan, zijn mijn wegwijzer op mijn pad naar fundamentele menselijkheid. De Koran, mijn lezing daarvan, is de batterij waaraan ik me oplaad om er te kunnen staan, als mens. Ik hou van de verscheidenheid en diepgang van de islamitische tradities, ik huil om de oppervlakkigheid van de huidige dominante islamitische stroming - een stroming die niet stroomt, maar druipt. Waarop dikke olielagen het zicht vertroebelen. Ik zie hoe deze trend mede een gevolg is van eeuwenlange kolonisatie, onderdrukking en uitbuiting vanwege het westen, van tirannie en despotisme van de eigen leiders in zogenaamd islamitische landen, vaak poppetjes in handen van de westerse donorlanden, van een algemene morele en ethische impasse, van ontworteling en het verlies van het Zelf. Wie ben ik? De hele mensheid is op zoek, maar vele mensen zijn zich zelfs niet meer bewust van hun zoektocht. Ze modderen aan en zijn enkel bezig met overleven in plaats van leven. Hoe moeilijk de omstandigheden ook, en ik ben me hier heel erg bewust van mijn privileges als blanke, middenklasse, (redelijk) gezonde Europeaan, binnen elk overleven is er ruimte voor leven. Zelfs als dat leven bedreigd wordt. Leven terwijl je de dood in de ogen kijkt, terwijl je je overgeeft aan de dood. Sterven vanuit leven. Te romantisch? Vaak wordt romantiek weggehoond door onze rationaliteit. Maar het is niet ons denken, ons ego, dat ons zal bijstaan in het laatste uur. Het is ons hart. Onze ziel. Dan sterven we niet met angst, maar met liefde.